Overzicht
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- kruisend:
- kruisen:
-
Wiktionary:
- kruisen → cross
- kruisen → hybridize, interbreed, cross
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kruisend (Nederlands) in het Engels
kruisend:
Vertaal Matrix voor kruisend:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
crossing | knooppunt; kruising; kruising van straten; kruispunt; oversteek; oversteekplaats; overtocht; overvaart; punt waar lijnen elkaar kruisen; splitsing; verkeersknooppunt; voetgangersoversteekplaats; wegkruising; wegsplitsing; zebrapad | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
crossing | kruisend |
kruisend vorm van kruisen:
-
kruisen (een kruis slaan)
-
kruisen (tegen de wind in varen; laveren)
to beat against the wind; to navigate; sail against the wind-
beat against the wind werkwoord (beats against the wind, beated against the wind, beating against the wind)
-
sail against the wind werkwoord
-
Conjugations for kruisen:
o.t.t.
- kruis
- kruist
- kruist
- kruisen
- kruisen
- kruisen
o.v.t.
- kruiste
- kruiste
- kruiste
- kruisten
- kruisten
- kruisten
v.t.t.
- heb gekruist
- hebt gekruist
- heeft gekruist
- hebben gekruist
- hebben gekruist
- hebben gekruist
v.v.t.
- had gekruist
- had gekruist
- had gekruist
- hadden gekruist
- hadden gekruist
- hadden gekruist
o.t.t.t.
- zal kruisen
- zult kruisen
- zal kruisen
- zullen kruisen
- zullen kruisen
- zullen kruisen
o.v.t.t.
- zou kruisen
- zou kruisen
- zou kruisen
- zouden kruisen
- zouden kruisen
- zouden kruisen
en verder
- ben gekruist
- bent gekruist
- is gekruist
- zijn gekruist
- zijn gekruist
- zijn gekruist
diversen
- kruis!
- kruist!
- gekruist
- kruisend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor kruisen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tack | kleine spijker met platte kop; kopspijker; rijgsteek; spijkertje | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beat against the wind | kruisen; laveren; tegen de wind in varen | opkruisen; oplaveren |
cross o.s. | een kruis slaan; kruisen | |
make the sign of the cross | een kruis slaan; kruisen | |
navigate | kruisen; laveren; tegen de wind in varen | bevaren; navigeren; varen; vliegtuig besturen |
sail against the wind | kruisen; laveren; tegen de wind in varen | opkruisen; oplaveren |
tack | kruisen; laveren; tegen de wind in varen | aaneenrijgen; opkruisen; oplaveren; overstag gaan; rijgen |