Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kots (Nederlands) in het Engels

kots:

kots [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de kots (braaksel)
    the puke; the barf; the vomit
    • puke [the ~] zelfstandig naamwoord
    • barf [the ~] zelfstandig naamwoord
    • vomit [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kots:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barf braaksel; kots
puke braaksel; kots
vomit braaksel; kots
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
puke braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren
vomit braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren

Verwante woorden van "kots":


Wiktionary: kots

kots
noun
  1. regurgitated former contents of a stomach
  2. vomit
verb
  1. vomit

Cross Translation:
FromToVia
kots vomit vomissure — soutenu|fr matière vomir.

kotsen:

kotsen werkwoord (kots, kotst, kotste, kotsten, gekotst)

  1. kotsen (vomeren; overgeven; spugen; uitbraken; braken)
    to throw up; to puke; to regurgigate; to vomit; to spew; to spew out
    • throw up werkwoord (throws up, threw up, throwing up)
    • puke werkwoord (pukes, puked, puking)
    • regurgigate werkwoord (regurgigates, regurgigated, regurgigating)
    • vomit werkwoord (vomits, vomited, vomiting)
    • spew werkwoord (spews, spewed, spewing)
    • spew out werkwoord (spews out, spewed out, spewing out)
  2. kotsen (overgeven; spugen; spuwen; braken; uitbraken)
    to throw up; to puke; to vomit; to spew; upchuck; to be sick; to bring up
    • throw up werkwoord (throws up, threw up, throwing up)
    • puke werkwoord (pukes, puked, puking)
    • vomit werkwoord (vomits, vomited, vomiting)
    • spew werkwoord (spews, spewed, spewing)
    • upchuck werkwoord
    • be sick werkwoord (is sick, being sick)
    • bring up werkwoord (brings up, brought up, bringing up)

Conjugations for kotsen:

o.t.t.
  1. kots
  2. kotst
  3. kotst
  4. kotsen
  5. kotsen
  6. kotsen
o.v.t.
  1. kotste
  2. kotste
  3. kotste
  4. kotsten
  5. kotsten
  6. kotsten
v.t.t.
  1. heb gekotst
  2. hebt gekotst
  3. heeft gekotst
  4. hebben gekotst
  5. hebben gekotst
  6. hebben gekotst
v.v.t.
  1. had gekotst
  2. had gekotst
  3. had gekotst
  4. hadden gekotst
  5. hadden gekotst
  6. hadden gekotst
o.t.t.t.
  1. zal kotsen
  2. zult kotsen
  3. zal kotsen
  4. zullen kotsen
  5. zullen kotsen
  6. zullen kotsen
o.v.t.t.
  1. zou kotsen
  2. zou kotsen
  3. zou kotsen
  4. zouden kotsen
  5. zouden kotsen
  6. zouden kotsen
diversen
  1. kots!
  2. kotst!
  3. gekotst
  4. kotsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kotsen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. kotsen (braken; overgeven; spugen; spuwen)
    the barfing; the vomiting; the puking
    • barfing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • vomiting [the ~] zelfstandig naamwoord
    • puking [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kotsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barfing braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen
puke braaksel; kots
puking braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen
vomit braaksel; kots
vomiting braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be sick braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken ziek liggen
bring up braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; grootbrengen; omhooghalen; op tafel leggen; openen; ophalen; opperen; opvoeden; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; voorleiden; vormen
puke braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren
regurgigate braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren
spew braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren spugen; spuwen
spew out braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren spugen; spuwen
throw up braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; omhoogwerpen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
upchuck braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken
vomit braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren

Verwante woorden van "kotsen":


Wiktionary: kotsen

kotsen
verb
  1. vomit
  2. to regurgitate the contents of a stomach
noun
  1. vomit

Cross Translation:
FromToVia
kotsen puke; upchuck gerber — populaire|fr vomir.
kotsen refuse; decline; withhold; spurn; disallow; relay; resend; repulse; repress; refute; rebut; dismiss; shun; disavow; throw away; discard; dispose; dump rejeter — Traductions à trier suivant le sens
kotsen render; cause; get; make; return rendreremettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.
kotsen vomit; puke; throw up; spit up; spit; loathe vomirrejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac.

kot:

kot [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kot (armoedige woning; hut)
    the cot; the groyne
    • cot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • groyne [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. het kot (krot; hutje)
    the slum
    • slum [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kot:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cot armoedige woning; hut; kot kribbe; slaapplaats voor baby's; wieg
groyne armoedige woning; hut; kot
slum hutje; kot; krot achterbuurt; armenwijk; gribus; krot; krottenbuurt; krottenwijk; krotwoning; sloppenwijk

Verwante woorden van "kot":

  • kotten, koten, kots, kotje