Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. knak:
  2. knakken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor knak (Nederlands) in het Engels

knak:

knak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de knak (knik)
    the kink; the crack
    • kink [the ~] zelfstandig naamwoord
    • crack [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor knak:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crack knak; knik bam; barst; breuk; coryfee; crack; explosie; geweldenaar; kei; kiertje; knal; krak; kraken; ontploffing; plof; scheur
kink knak; knik draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crack aan stukken springen; een krakend geluid maken; huizen kraken; klieven; kloven; knakken; knallen; knappen; kraken; losbreken; loskoppelen; openbreken; openrukken; opensperren; scheiden; splijten; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteensplijten; uitsplitsen

Verwante woorden van "knak":


knakken:

knakken werkwoord (knak, knakt, knakte, knakten, geknakt)

  1. knakken
    to crack; to snap; to break
    • crack werkwoord (cracks, cracked, cracking)
    • snap werkwoord (snaps, snapped, snapping)
    • break werkwoord (breaks, broke, breaking)

Conjugations for knakken:

o.t.t.
  1. knak
  2. knakt
  3. knakt
  4. knakken
  5. knakken
  6. knakken
o.v.t.
  1. knakte
  2. knakte
  3. knakte
  4. knakten
  5. knakten
  6. knakten
v.t.t.
  1. heb geknakt
  2. hebt geknakt
  3. heeft geknakt
  4. hebben geknakt
  5. hebben geknakt
  6. hebben geknakt
v.v.t.
  1. had geknakt
  2. had geknakt
  3. had geknakt
  4. hadden geknakt
  5. hadden geknakt
  6. hadden geknakt
o.t.t.t.
  1. zal knakken
  2. zult knakken
  3. zal knakken
  4. zullen knakken
  5. zullen knakken
  6. zullen knakken
o.v.t.t.
  1. zou knakken
  2. zou knakken
  3. zou knakken
  4. zouden knakken
  5. zouden knakken
  6. zouden knakken
en verder
  1. ben geknakt
  2. bent geknakt
  3. is geknakt
  4. zijn geknakt
  5. zijn geknakt
  6. zijn geknakt
diversen
  1. knak!
  2. knakt!
  3. geknakt
  4. knakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

knakken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het knakken
    the snapping; the breaking

Vertaal Matrix voor knakken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break breuk; fractuur; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; ontsnapping; ontvluchting; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; tussenpoos; uitbraak; uitbreken; verpozing
breaking knakken breken; kapotmaken
crack bam; barst; breuk; coryfee; crack; explosie; geweldenaar; kei; kiertje; knak; knal; knik; krak; kraken; ontploffing; plof; scheur
snap biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje
snapping knakken afsnauwen; uitvallen tegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break knakken aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; in stukken breken; ingooien; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; licht worden; lichten; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; slechten; stukbreken; stukgaan; stukslaan; verbrijzelen; zich misdragen
crack knakken aan stukken springen; een krakend geluid maken; huizen kraken; klieven; kloven; knallen; knappen; kraken; losbreken; loskoppelen; openbreken; openrukken; opensperren; scheiden; splijten; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteensplijten; uitsplitsen
snap knakken afbekken; afblaffen; afsnauwen; dichtbijten; een knippend geluid maken; exploderen; fladderen; happen; klappen; knappen; ontploffen; snauwen; springen; toebijten; toehappen; toesnauwen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uitlijnen; wapperen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
breaking daagt
snap attractief; elegant; fraai; goed ogend; gracieus; knap; mooi; sierlijk; welgevallig

Verwante woorden van "knakken":