Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. kan:
  2. kunnen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kan (Nederlands) in het Engels

kan:

kan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de kan (schenkkan)
    the jug; the ewer; the water jug; the tankard
    • jug [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ewer [the ~] zelfstandig naamwoord
    • water jug [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tankard [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ewer kan; schenkkan lampetkan; lampetkom
jug kan; schenkkan kannetje; kit; kolenbak; kolenemmer; kolenkit; kroes; kruik; lampetkan; lampetkom; pul; schenkkannetje
tankard kan; schenkkan kannetje; schenkkannetje
water jug kan; schenkkan lampetkan; lampetkom

Verwante woorden van "kan":


Wiktionary: kan

kan
noun
  1. amount a jug can hold
  2. serving vessel
  3. a more or less cylindrical vessel for liquids

Cross Translation:
FromToVia
kan can; canister Kanister — verschließbarer Behälter, meist aus Blech, Plastik, der zum Transport und Aufbewahren von Flüssigkeiten (Wasser, Öl, Treibstoff) benutzt wird
kan tankard brocrécipient portatif d’une assez grande capacité, communément de bois, garnir de cercles de fer ou de cuivre, qui a une anse et un bec évaser et dont on se servir ordinairement pour tirer ou transporter du vin.
kan pot; vase; vessel; jug; can; mug; tankard; jar potvase de terre ou de métal servant à divers usages.

kunnen:

kunnen werkwoord (kan, kunt, kon, konden, gekund)

  1. kunnen (in staat zijn; vermogen)
    to be able
    • be able werkwoord (can, could, being able)

Conjugations for kunnen:

o.t.t.
  1. kan
  2. kunt
  3. kan
  4. kunnen
  5. kunnen
  6. kunnen
o.v.t.
  1. kon
  2. kon
  3. kon
  4. konden
  5. konden
  6. konden
v.t.t.
  1. heb gekund
  2. hebt gekund
  3. heeft gekund
  4. hebben gekund
  5. hebben gekund
  6. hebben gekund
v.v.t.
  1. had gekund
  2. had gekund
  3. had gekund
  4. hadden gekund
  5. hadden gekund
  6. hadden gekund
o.t.t.t.
  1. zal kunnen
  2. zult kunnen
  3. zal kunnen
  4. zullen kunnen
  5. zullen kunnen
  6. zullen kunnen
o.v.t.t.
  1. zou kunnen
  2. zou kunnen
  3. zou kunnen
  4. zouden kunnen
  5. zouden kunnen
  6. zouden kunnen
diversen
  1. kan!
  2. kunt!
  3. gekund
  4. kunnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kunnen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be able in staat zijn; kunnen; vermogen iets mogen

Verwante definities voor "kunnen":

  1. mogelijk zijn1
    • dat glas kan niet stuk1
  2. in staat zijn het te doen1
    • zij kan mooi tekenen1
  3. mogen1
    • je kunt wel gaan1

Wiktionary: kunnen

kunnen
verb
  1. in staat zijn
kunnen
verb
  1. to be able
  2. have ability to

Cross Translation:
FromToVia
kunnen be able to; can können — etwas zu tun vermögen
kunnen can; know können — etwas beherrschen, wissen; fähig sein, etwas zu tun
kunnen can; be able to; may pouvoir — Être capable, avoir la faculté, être en état de