Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. kalender:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kalender (Nederlands) in het Engels

kalender:

kalender [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de kalender
    the calendar
    • calendar [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kalender:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
calendar kalender agenda; agendaprogramma; era; jaartelling; tijdrekening

Verwante woorden van "kalender":

  • kalenders, kalendertje, kalendertjes

Wiktionary: kalender

kalender
noun
  1. tabel die de verdeling van het jaar in dagen, weken of jaren aangeeft, evt. met feestdagen enz.
kalender
noun
  1. machine
  2. a list of planned events
  3. system by which time is divided
  4. means to determine the date

Cross Translation:
FromToVia
kalender calendar KalenderDarstellung, Verzeichnis der aufeinanderfolgenden Tage, Wochen und Monate in Blatt-, Block- oder Buchform, oft mit Angaben zu Feiertagen, Ferien, Gedenktagen, Jahreszeiten, Mondphase, Namenstagen, Sonnenaufgang und Sonnenuntergang
kalender calendar calendrierlivre ou tableau qui contenir la suite des mois et des jours de l’année.