Nederlands

Uitgebreide vertaling voor inhoud (Nederlands) in het Engels

inhoud:

inhoud [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de inhoud (betekenis)
    the meaning; the substance; the purpose; the intention; the composition
  2. de inhoud (wat ergens in zit)
    the contents
    • contents [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de inhoud (waarmee iets gevuld is)
    the contents; the including; the adding
    • contents [the ~] zelfstandig naamwoord
    • including [the ~] zelfstandig naamwoord
    • adding [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. de inhoud (inhoudsopgave; index; register)
    the index
    – an alphabetical listing of names and topics along with page numbers where they are discussed 1
    • index [the ~] zelfstandig naamwoord
    the table of contents
    – a list of divisions (chapters or articles) and the pages on which they start 1
  5. de inhoud (omvatte ruimte; capaciteit)
    the capacity; the potential
  6. de inhoud (grootte in de ruimte; volume)
    the volume; the size
    • volume [the ~] zelfstandig naamwoord
    • size [the ~] zelfstandig naamwoord
  7. de inhoud
    the content
    – Audio, video, images, text, or any other information that is contained in a digital media file or stream. 2
    • content [the ~] zelfstandig naamwoord
  8. de inhoud
    the content
    – The information in a campaign that is intended to be communicated to marketing list members about the campaign. For example this content could be the dialog for a phone call or the body text of an e-mail message. 2
    • content [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor inhoud:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adding inhoud; waarmee iets gevuld is aanzetsel; aanzetstuk; aanzetting
capacity capaciteit; inhoud; omvatte ruimte aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; bevoegdheid; capaciteit; competentie; gave; geldelijk vermogen; inhoudsruimte; knobbel; kracht; kundigheid; kwaliteit; macht; motorvermogen; scherpzinnigheid; talent; ter zake kundigheid; vermogen; vernuft; volume
composition betekenis; inhoud akkoordprocedure; architectuur; assemblage; assembleren; bijeenlegging; bouw; bouwkunst; combinatie; constructie; montage; onderdelen; opbouw; opbouwen; opstel; samengesteld geheel; samenstelling; samenstelling taalkunde; samenvoeging; scriptie; structuur; verslag
content inhoud voldaanheid
contents inhoud; waarmee iets gevuld is; wat ergens in zit
including inhoud; waarmee iets gevuld is behelzen; inhouden; meerekening
index index; inhoud; inhoudsopgave; register hoofdboek; index; klapper; koersindex
intention betekenis; inhoud doel; doeleinde; intentie; inzet; moedwil; nut; oogmerk; opzet; plan; planning; streven; toeleg; voornemen; zin
meaning betekenis; inhoud bedoeling; beduidenis; beduiding; belang; betekenis; doel; frase; gewichtigheid; gezegde; nut; strekking; tendens; uitdrukking; zegswijze; zin
potential capaciteit; inhoud; omvatte ruimte
purpose betekenis; inhoud doel; nut; zin
size grootte in de ruimte; inhoud; volume aantal; afmeting; dimensie; figuur; formaat; gedaante; gestalte; grootte; hoeveelheid; kwantiteit; lichaamspostuur; maat; mate; omvang; postuur; vorm
substance betekenis; inhoud degelijkheid; deugdelijkheid; gedegenheid; goede kwaliteit
table of contents index; inhoud; inhoudsopgave; register Inhoud; inhoudsopgave
volume grootte in de ruimte; inhoud; volume band; boek; boekdeel; capaciteit; deel; geluidsniveau; geluidssterkte; geluidsvolume; inhoudsruimte; jaargang; toonsterkte; volume
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
index index maken; indexeren; registeren; van indexnummers voorzien
size grootte wijzigen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
meaning bedoeld als; bij wijze van; om zo te zeggen
potential latent; potentieel
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
including o.a.; o.m.; onder andere; onder meer
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
including inbegrepen; incluis; inclusief; ingesloten; mee inberekend; met inbegrip van; waaronder

Verwante definities voor "inhoud":

  1. alles wat in een tekst staat3
    • maak een samenvatting van de inhoud3
  2. wat erin zit of erin kan3
    • de inhoud van dit pak melk is bedorven3

Wiktionary: inhoud

inhoud
noun
  1. datgene wat bevat is in een ander lichaam
  2. (wiskunde, nld) het product van lengte, breedte en hoogte
  3. het geheel van handelingen en gedachten vervat in een boek of ander medium
inhoud
noun
  1. alphabetical listing
  2. subject matter
  3. mathematics: space contained by a polytope
  4. that which is contained
  5. organized list summarizing book of document
  6. unit of three dimensional measure that consists of a length, a width and a height
plural
  1. that which is contained

Cross Translation:
FromToVia
inhoud content Inhalt — das, was die Sache ausmacht; die Substanz; das, woraus sich eine Sache zusammensetzt (oft abstrakt und übertragen: Inhalt des Buches, des Vortrages, der Veranstaltung)
inhoud substance contenuensemble de choses se trouvant à l'intérieur de’un récipient ou d'un ensemble.
inhoud capacity; volume; loundness; sound volumeampleur, grosseur d’une masse ; espace occuper par un corps ou celui pouvant être délimité par une ou des surfaces.

inhoud vorm van inhouden:

inhouden werkwoord (houd in, houdt in, hield in, hielden in, ingehouden)

  1. inhouden (behelzen)
    to contain; to include
    • contain werkwoord (contains, contained, containing)
    • include werkwoord (includes, included, including)
  2. inhouden (bevatten)
    to add
    • add werkwoord (adds, added, adding)
  3. inhouden (betekenen; neerkomen op)
    to mean; coming down
  4. inhouden (in mindering brengen; verrekenen; aftrekken; afhouden)
    to deduct
    • deduct werkwoord (deducts, deducted, deducting)
  5. inhouden (rustig blijven; inslikken; beheersen)
    to withhold; to swallow; to keep back; to stay calm
    • withhold werkwoord (withholds, withheld, withholding)
    • swallow werkwoord (swallows, swallowed, swallowing)
    • keep back werkwoord (keeps back, kept back, keeping back)
    • to stay calm werkwoord
  6. inhouden (geen afstand doen van; houden; achterhouden)
    to restrain
    • restrain werkwoord (restrains, restrained, restraining)
  7. inhouden (blijven staan; stoppen; stilstaan; stilhouden)
    to stand still; remain standing; to stay put; to stop
    • stand still werkwoord (stands still, stood still, standing still)
    • remain standing werkwoord
    • stay put werkwoord (stays put, stayed put, staying put)
    • stop werkwoord (stops, stopped, stopping)

Conjugations for inhouden:

o.t.t.
  1. houd in
  2. houdt in
  3. houdt in
  4. houden in
  5. houden in
  6. houden in
o.v.t.
  1. hield in
  2. hield in
  3. hield in
  4. hielden in
  5. hielden in
  6. hielden in
v.t.t.
  1. heb ingehouden
  2. hebt ingehouden
  3. heeft ingehouden
  4. hebben ingehouden
  5. hebben ingehouden
  6. hebben ingehouden
v.v.t.
  1. had ingehouden
  2. had ingehouden
  3. had ingehouden
  4. hadden ingehouden
  5. hadden ingehouden
  6. hadden ingehouden
o.t.t.t.
  1. zal inhouden
  2. zult inhouden
  3. zal inhouden
  4. zullen inhouden
  5. zullen inhouden
  6. zullen inhouden
o.v.t.t.
  1. zou inhouden
  2. zou inhouden
  3. zou inhouden
  4. zouden inhouden
  5. zouden inhouden
  6. zouden inhouden
en verder
  1. ben ingehouden
  2. bent ingehouden
  3. is ingehouden
  4. zijn ingehouden
  5. zijn ingehouden
  6. zijn ingehouden
diversen
  1. houd in!
  2. houdt in!
  3. ingehouden
  4. inhoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inhouden [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het inhouden (behelzen)
    the comprehending; the containing; the including

Vertaal Matrix voor inhouden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
comprehending behelzen; inhouden
containing behelzen; inhouden
deduct afname; daling; teruggang; terugloop; vermindering
including behelzen; inhouden inhoud; meerekening; waarmee iets gevuld is
stop halt; halte; halteplaats; oponthoud; stopplaats; vertraging
swallow boerenzwaluw; zwaluw
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
add bevatten; inhouden aanbouwen; aansluiten; aanvullen; bijbouwen; bijdoen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; bijzetten; completeren; erbij doen; erbij tellen; erbij voegen; expanderen; inschenken; intappen; neerzetten; openen; optellen; plaatsen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; voegen; voltallig maken; zetten
coming down betekenen; inhouden; neerkomen op
contain behelzen; inhouden beseffen; doorzien; inkapselen; inzien; onderkennen; realiseren; van afsluitende laag voorzien
deduct afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen afleiden; deduceren
include behelzen; inhouden aansluiten; bijvoegen; erbij optellen; erbij rekenen; erbij tellen; inkapselen; meeberekenen; meerekenen; meetellen; omvatten; toevoegen; van afsluitende laag voorzien
keep back beheersen; inhouden; inslikken; rustig blijven bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; in bedwang houden; intomen; matigen; onderdrukken; terughouden
mean betekenen; inhouden; neerkomen op bedoelen; beduiden; beogen; ergens iets mee willen zeggen; ten doel hebben
remain standing blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen
restrain achterhouden; geen afstand doen van; houden; inhouden afhouden; bedwingen; beheersen; beletten; beteugelen; dempen; ervanaf houden; in bedwang houden; intomen; matigen; temperen; weerhouden; zich matigen
stand still blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen halt houden; stil staan; stilstaan; stoppen; tot stilstand komen
stay put blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen blijven steken; haperen; op hetzelfde niveau blijven; stagneren; stokken; vastlopen
stop blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen afhouden; afremmen; afzetten; beletten; beslissen; besluiten; blijven steken; dichten; dwarsbomen; dwarsliggen; ermee uitscheiden; ervanaf houden; gaten stoppen; halt houden; halthouden; haperen; opgeven; ophouden; remmen; staken; stelpen; stillen; stilzetten; stokken; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; uitscheiden; vastlopen; vertragen; weerhouden
swallow beheersen; inhouden; inslikken; rustig blijven doorslikken; inlopen; innemen; inslikken; instinken; intuinen; medicijn innemen; slikken; verbijten; verkroppen; wegslikken
to stay calm beheersen; inhouden; inslikken; rustig blijven
withhold beheersen; inhouden; inslikken; rustig blijven bedwingen; beteugelen; in bedwang houden; onderdrukken; terughouden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mean achterbaks; banaal; bedriegelijk; doortrapt; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; in het geniep; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; min; nagemaakt; onecht; onedel; onwaar; ploertig; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt; vals; verachtelijk; vuig
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
including o.a.; o.m.; onder andere; onder meer
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
including inbegrepen; incluis; inclusief; ingesloten; mee inberekend; met inbegrip van; waaronder

Synoniemen voor "inhouden":


Antoniemen van "inhouden":


Verwante definities voor "inhouden":

  1. je beheersen, niets zeggen, terwijl je dat graag zou willen3
    • ik werd erg boos, maar ik hield me in!3
  2. het niet uitbetalen3
    • ik houd voor straf een tientje van je zakgeld in3
  3. iets betekenen3
    • wat houdt dat plan van hem precies in?3

Wiktionary: inhouden

inhouden
verb
  1. to have as a consequence
  2. To hold inside
  3. to hold back

Cross Translation:
FromToVia
inhouden hold; contain; admit; comprise; include renfermerenfermer de nouveau.
inhouden subtract; abstract; take away; remove; seize; take; cut off; cut; curtail; retrench; slash; truncate; deduct; count down; write off retrancher — Traductions à vérifier et à trier

Verwante vertalingen van inhoud