Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor heide (Nederlands) in het Engels
heide:
-
de heide (heidecultuur; hei)
-
de heide (heidegrond; hei; heidevlakte)
Vertaal Matrix voor heide:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
heath | hei; heide; heidecultuur | heideveld |
heather | hei; heide; heidecultuur; heidegrond; heidevlakte | |
heathland | hei; heide; heidecultuur; heidegrond; heidevlakte | heideveld |
moor | hei; heide; heidecultuur; heidegrond; heidevlakte | heideveld |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
moor | aan een touw vastleggen; aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; verankeren |
Verwante woorden van "heide":
heide vorm van heien:
-
heien
Conjugations for heien:
o.t.t.
- hei
- heit
- heit
- heien
- heien
- heien
o.v.t.
- heide
- heide
- heide
- heiden
- heiden
- heiden
v.t.t.
- heb geheid
- hebt geheid
- heeft geheid
- hebben geheid
- hebben geheid
- hebben geheid
v.v.t.
- had geheid
- had geheid
- had geheid
- hadden geheid
- hadden geheid
- hadden geheid
o.t.t.t.
- zal heien
- zult heien
- zal heien
- zullen heien
- zullen heien
- zullen heien
o.v.t.t.
- zou heien
- zou heien
- zou heien
- zouden heien
- zouden heien
- zouden heien
en verder
- is geheid
- zijn geheid
diversen
- hei!
- heit!
- geheid
- heiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor heien:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
drive | aandrift; aandrijving; autorijden; daadkracht; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; excursie; fut; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; puf; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing; werklust | |
ram | heiblok; mannelijk schaap; ram; valblok | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
drive | heien | aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden |
drive piles | heien | |
ram | heien | aanstampen; vaststampen |