Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor hark (Nederlands) in het Engels
hark:
Vertaal Matrix voor hark:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
rake | hark | losbol; pook; schuinsmarcheerder; versnellingshandel |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
rake | aanharken; harken |
Verwante woorden van "hark":
hark vorm van harken:
-
harken
Conjugations for harken:
o.t.t.
- hark
- harkt
- harkt
- harken
- harken
- harken
o.v.t.
- harkte
- harkte
- harkte
- harkten
- harkten
- harkten
v.t.t.
- heb geharkt
- hebt geharkt
- heeft geharkt
- hebben geharkt
- hebben geharkt
- hebben geharkt
v.v.t.
- had geharkt
- had geharkt
- had geharkt
- hadden geharkt
- hadden geharkt
- hadden geharkt
o.t.t.t.
- zal harken
- zult harken
- zal harken
- zullen harken
- zullen harken
- zullen harken
o.v.t.t.
- zou harken
- zou harken
- zou harken
- zouden harken
- zouden harken
- zouden harken
en verder
- is geharkt
- zijn geharkt
diversen
- hark!
- harkt!
- geharkt
- harkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor harken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
rake | hark; losbol; pook; schuinsmarcheerder; versnellingshandel | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gather | harken | bij elkaar vegen; bijeen krijgen; bijeen scharrelen; bijeenkomen; bijeenrapen; bijeenzoeken; binnen halen; bundelen; inwinnen; inzamelen; oogsten; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; plukken; samenkomen; samenpakken; samenrapen; trachten te krijgen; verenigen; vergaren; verzamelen |
rake | harken | aanharken |