Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. glinsterend:
  2. glinsteren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor glinsterend (Nederlands) in het Engels

glinsterend:

glinsterend bijvoeglijk naamwoord

  1. glinsterend (schitterend)
    sparkling; brilliant; shiny
  2. glinsterend (schitterend; fonkelend)
    beautiful; sparkling; brilliant; glistening; glittering

Vertaal Matrix voor glinsterend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
glittering blinken; flakkering; flikkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; geglinster; glitter; schijn; schittering; sprankelen
sparkling flonkering; fonkelen; fonkeling; gesprankel; glans; glitter; luister; schitteren; schittering; sprankelen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beautiful fonkelend; glinsterend; schitterend attractief; beeldschoon; bevallig; fraai; goed ogend; knap; mooi; schoon; welgemaakt; welgevallig; wonderschoon
brilliant fonkelend; glinsterend; schitterend beter dan de rest; briljant; briljante; fenomenaal; geniaal; glorierijk; intelligent; luisterrijk; lumineus; lustrijk; magnifiek; pienter; prachtig; schitterend; schrander; uitblinkend
glistening fonkelend; glinsterend; schitterend
shiny glinsterend; schitterend blinkend; glimmend
sparkling fonkelend; glinsterend; schitterend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
glittering fonkelend; glinsterend; schitterend glorierijk; luisterrijk; lustrijk; magnifiek; prachtig; schitterend

glinsteren:

glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)

  1. glinsteren (fonkelen; glimmen)
    to sparkle; to shine; to glisten; to glitter
    • sparkle werkwoord (sparkles, sparkled, sparkling)
    • shine werkwoord (shines, shined, shining)
    • glisten werkwoord (glistens, glistened, glistening)
    • glitter werkwoord (glitters, glittered, glittering)
  2. glinsteren (schitteren; fonkelen)
    to sparkle; to shine; to glisten; to glitter; to shimmer; to glimmer
    • sparkle werkwoord (sparkles, sparkled, sparkling)
    • shine werkwoord (shines, shined, shining)
    • glisten werkwoord (glistens, glistened, glistening)
    • glitter werkwoord (glitters, glittered, glittering)
    • shimmer werkwoord (shimmers, shimmered, shimmering)
    • glimmer werkwoord (glimmers, glimmered, glimmering)
  3. glinsteren (schitteren)
    to glitter
    • glitter werkwoord (glitters, glittered, glittering)

Conjugations for glinsteren:

o.t.t.
  1. glinster
  2. glinstert
  3. glinstert
  4. glinsteren
  5. glinsteren
  6. glinsteren
o.v.t.
  1. glinsterde
  2. glinsterde
  3. glinsterde
  4. glinsterden
  5. glinsterden
  6. glinsterden
v.t.t.
  1. heb geglinsterd
  2. hebt geglinsterd
  3. heeft geglinsterd
  4. hebben geglinsterd
  5. hebben geglinsterd
  6. hebben geglinsterd
v.v.t.
  1. had geglinsterd
  2. had geglinsterd
  3. had geglinsterd
  4. hadden geglinsterd
  5. hadden geglinsterd
  6. hadden geglinsterd
o.t.t.t.
  1. zal glinsteren
  2. zult glinsteren
  3. zal glinsteren
  4. zullen glinsteren
  5. zullen glinsteren
  6. zullen glinsteren
o.v.t.t.
  1. zou glinsteren
  2. zou glinsteren
  3. zou glinsteren
  4. zouden glinsteren
  5. zouden glinsteren
  6. zouden glinsteren
diversen
  1. glinster!
  2. glinstert!
  3. geglinsterd
  4. glinsterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor glinsteren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
glimmer glans; gloed; schijn; schijnsel; straling
glitter glans; luister; schitteren
shine flakkering; flikkering; fonkeling; geflikker; gefonkel; glans; glanzen; glimmen; glinstering; gloed; licht verspreiden; schijn; schijnen; schijnsel; schittering; straling
sparkle flakker; flakkering; flikkering; flonkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; gefonkel; glinstering; glitter; restjes; schijn; schittering; sprankelen; sprankjes; vonk
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
glimmer fonkelen; glinsteren; schitteren blinken; gloren
glisten fonkelen; glimmen; glinsteren; schitteren
glitter fonkelen; glimmen; glinsteren; schitteren blinken; glitteren
shimmer fonkelen; glinsteren; schitteren flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
shine fonkelen; glimmen; glinsteren; schitteren beschijnen; blaken; flikkeren; fonkelen; glanzen; glunderen; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen; verlichten
sparkle fonkelen; glimmen; glinsteren; schitteren flikkeren; flonkeren; fonkelen; glanzen; kralen; mousseren; opbruisen; parelen; schijnen; sprankelen; stralen; tintelen; twinkelen; vonken; vonken schieten