Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gezekerd (Nederlands) in het Engels
gezekerd:
Vertaal Matrix voor gezekerd:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
insured | verzekerde | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
covered | gecovered; gedekt; gezekerd | afgedekt; bedekt; ingedekt; overdekt; verbloemd; verholen; verkapt; versluierd |
insured | gecovered; gedekt; gezekerd | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
secured | gecovered; gedekt; gezekerd | beveiligd |
zekeren:
-
zekeren
Conjugations for zekeren:
o.t.t.
- zeker
- zekert
- zekert
- zekeren
- zekeren
- zekeren
o.v.t.
- zekerde
- zekerde
- zekerde
- zekerden
- zekerden
- zekerden
v.t.t.
- heb gezekerd
- hebt gezekerd
- heeft gezekerd
- hebben gezekerd
- hebben gezekerd
- hebben gezekerd
v.v.t.
- had gezekerd
- had gezekerd
- had gezekerd
- hadden gezekerd
- hadden gezekerd
- hadden gezekerd
o.t.t.t.
- zal zekeren
- zult zekeren
- zal zekeren
- zullen zekeren
- zullen zekeren
- zullen zekeren
o.v.t.t.
- zou zekeren
- zou zekeren
- zou zekeren
- zouden zekeren
- zouden zekeren
- zouden zekeren
diversen
- zeker!
- zekert!
- gezekerd
- zekerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor zekeren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
secure | borgen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
secure | zekeren | aan elkaar bevestigen; beveiligen; bevestigen; bewaren; deponeren; eigen maken; ergens aan bevestigen; iets bemachtigen; kopen; opslaan; van alarm voorzien; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verkrijgen; verwerven; verzekeren |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
secure | veilig |