Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cunning
|
|
arglist; arglistigheid; doortraptheid; geraffineerdheid; geslepenheid; gewiekstheid; gladheid; leepheid; linkheid; listigheid; raffinement; sluwheid; snoodheid
|
low
|
|
depressie; dieptepunt; diepterecord; emotionele crisis; laagtepunt; laagterecord; lage luchtdruk
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
low
|
|
loeien
|
mean
|
|
bedoelen; beduiden; beogen; betekenen; ergens iets mee willen zeggen; inhouden; neerkomen op; ten doel hebben
|
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
calculating
|
berekenend; gehaaid; gewiekst
|
berekend; steeds op voordeel uit
|
clever
|
gehaaid; gevat; gewiekst; snedig; uitgeslapen
|
adrem; bedachtzaam; bijdehand; briljant; clever; correct; doordacht; geleerd; geniaal; gevat; gis; ingenieus; intelligent; kien; knap; kundig; kunstig; nadenkend; pienter; raadzaam; raak; rap; scherpzinnig; schrander; slim; snedig; snel; snugger; spitsvondig; uitgekiend; uitgeslapen; vaardig; vernuftig; verstandig; vindingrijk; vlot; vlug; weldenkend; wijs; wijselijk; zinnig
|
cunning
|
achterbaks; berekenend; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
arglistig; doortrapt; geraffineerd; geslepen; leep; link; listig; obsceen; schuin; slinks; sluw; vies; vunzig; zedeloos
|
dodgy
|
berekenend; gehaaid; gewiekst
|
|
mean
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; doortrapt; gefingeerd; gemeen; geniepig; gluiperig; in het geniep; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; listig; min; nagemaakt; onecht; onedel; onwaar; ploertig; slecht; slinks; snood; stiekem; vals; verachtelijk; vuig
|
nasty
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; banaal; donker; doortrapt; dubieus; duister; geniepig; glibberig; gluiperig; grof; in het geniep; kwalijk; laag-bij-de-grond; listig; lomp; misselijk; naar; obscuur; onguur; onpasselijk; onwel; pesterig; plat; platvloers; ploertig; schunnig; slinks; snood; stiekem; triviaal; verdacht; vunzig
|
nimble
|
gehaaid; gevat; gewiekst; snedig; uitgeslapen
|
behendig; bekwaam; flitsend; handig; hip; kundig; lichtvoetig; modieus; rap; snel; snelvoetig; trendy; vaardig; vlot; vlug
|
quick
|
|
direct; gauw; gezwind
|
shrewd
|
achterbaks; berekenend; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
bij de pinken; clever; goochem; kien; pienter; scherpzinnig; schrander; slim; snugger; spitsvondig; uitgekiend; uitgeslapen
|
slippery
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
glad; glibberig; obsceen; schuin; slipgevaarlijk; vies; vunzig; zedeloos
|
smart
|
gehaaid; gevat; gewiekst; snedig; uitgeslapen
|
adrem; alert; bedachtzaam; bij de pinken; bijdehand; chic; clever; correct; doordacht; elegant; esthetisch; geleerd; gelikt; gevat; gis; goochem; intelligent; kien; kittig; knap; leuk om te zien; modieuze verfijning; nadenkend; oplettend; picobello; piekfijn; pienter; raadzaam; raak; scherpzinnig; schrander; slim; smaakvol; snedig; snugger; spitsvondig; stijlvol; tiptop; uitgekiend; uitgeslapen; verfijnd; verstandig; wakker; weldenkend; wijs; wijselijk; zinnig
|
vicious
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; boos; boosaardig; gebelgd; gemeen; geniepig; giftig; gluiperig; in het geniep; kwaad; kwaadaardig; kwaadwillig; malicieus; met slechte intentie; nijdig; slecht; snood; stiekem; vals; venijnig; verbolgen; verraderlijk; vertoornd; vicieus
|
vile
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; gemeen; geniepig; gluiperig; in het geniep; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; laaghartigste; laagste; onedel; snood; stiekem
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
false
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
bedriegelijk; ernaast; fout; foutief; gefingeerd; gemeen; kwaadwillig; laag; leugenachtig; met slechte intentie; mis; nagemaakt; niet echt; onecht; onjuist; onwaar; onwaarachtig; slecht; ten onrechte; vals; verachtelijk; verkeerd
|
low
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; gemeen; geniepig; gluiperig; in het geniep; kwaadwillig; laag; laaghangend; laagstaand; met slechte intentie; niet hoog; slecht; snood; stiekem; vals
|
quick
|
gehaaid; gevat; gewiekst; snedig; uitgeslapen
|
abrupt; alert; bruusk; eensklaps; ineens; lichtvoetig; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; opeens; oplettend; plots; plotseling; plotsklaps; rap; schielijk; snel; snelvoetig; uitgeslapen; vlot; vlug; wakker
|
sharp
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gevat; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snedig; snood; stiekem; uitgekookt; uitgeslapen
|
adrem; bijdehand; bitter; gevat; giftig; intelligent; kien; kwaad; messcherp; nijdig; op afgebeten toon; pienter; puntig; raak; scherp; scherp gepunt; scherpgerand; schrander; schril; slim; snedig; snijdend; snugger; spits; spitsig; spitsvormig; toegespitst; uitgekookt; vlijmend; vlijmscherp; woedend; zeer boos
|
sly
|
achterbaks; berekenend; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
arglistig; bij de pinken; clever; doortrapt; geraffineerd; geslepen; goochem; kien; leep; link; listig; loos; pesterig; pienter; scherpzinnig; schrander; slim; slinks; sluw; snugger; spitsvondig; uitgekiend; uitgeslapen; vrij; zonder taak
|
underhand
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; doortrapt; geniepig; gevaarlijk; gluiperig; heimelijk; in het geniep; listig; onderhands; slinks; snood; stiekem; stilletjes; vals; verraderlijk
|