Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. gestapeld:
  2. stapelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gestapeld (Nederlands) in het Engels

gestapeld:

gestapeld bijvoeglijk naamwoord

  1. gestapeld
    piled
    • piled bijvoeglijk naamwoord
  2. gestapeld
    stacked
    – Pertaining to a type of layout consisting of a collection of “Row-Wise Groupings”. A stacked layout most resembles a form with name/value pairs (label, textbox). 1

Vertaal Matrix voor gestapeld:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stacked gestapeld
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
piled gestapeld bepaald; van palen voorzien

stapelen:

stapelen werkwoord (stapel, stapelt, stapelde, stapelden, gestapeld)

  1. stapelen (op elkaar stapelen; opstapelen; opeenhopen; op elkaar zetten)
    to stack; to pile up; to accumulate; to place upon; to heap up; to mount up
    • stack werkwoord (stacks, stacked, stacking)
    • pile up werkwoord (piles up, piled up, piling up)
    • accumulate werkwoord (accumulates, accumulated, accumulating)
    • place upon werkwoord (places upon, placed upon, placing upon)
    • heap up werkwoord (heaps up, heaped up, heaping up)
    • mount up werkwoord (mounts up, mounted up, mounting up)

Conjugations for stapelen:

o.t.t.
  1. stapel
  2. stapelt
  3. stapelt
  4. stapelen
  5. stapelen
  6. stapelen
o.v.t.
  1. stapelde
  2. stapelde
  3. stapelde
  4. stapelden
  5. stapelden
  6. stapelden
v.t.t.
  1. heb gestapeld
  2. hebt gestapeld
  3. heeft gestapeld
  4. hebben gestapeld
  5. hebben gestapeld
  6. hebben gestapeld
v.v.t.
  1. had gestapeld
  2. had gestapeld
  3. had gestapeld
  4. hadden gestapeld
  5. hadden gestapeld
  6. hadden gestapeld
o.t.t.t.
  1. zal stapelen
  2. zult stapelen
  3. zal stapelen
  4. zullen stapelen
  5. zullen stapelen
  6. zullen stapelen
o.v.t.t.
  1. zou stapelen
  2. zou stapelen
  3. zou stapelen
  4. zouden stapelen
  5. zouden stapelen
  6. zouden stapelen
en verder
  1. ben gestapeld
  2. bent gestapeld
  3. is gestapeld
  4. zijn gestapeld
  5. zijn gestapeld
  6. zijn gestapeld
diversen
  1. stapel!
  2. stapelt!
  3. gestapeld
  4. stapelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stapelen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. stapelen (ophopen)
    the stacking; the accumulation

Vertaal Matrix voor stapelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accumulation ophopen; stapelen accumulatie; bende; berg; cumuleren; groep; hoop; massa; opeenhopen; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapelen; samenscholing; samenvoeging; selectie; sortering; stapel; stel; troep; verzameling
stack klamp; mijt; schelf; stack
stacking ophopen; stapelen stapeling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accumulate op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen aangroeien; accumuleren; hopen; opeenhopen; ophopen; opkroppen; opstapelen; verenigen; verzamelen; zich ophopen; zich opstapelen; zich vermeerderen
heap up op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; hopen; op iets laden; opeenhopen; opladen; zich ophopen; zich opstapelen
mount up op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; hopen; opeenhopen; zich ophopen; zich opstapelen
pile up op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; hopen; opeenhopen; zich ophopen; zich opstapelen
place upon op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen
stack op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stacking opstapelbaar; stapelbaar

Verwante woorden van "stapelen":


Wiktionary: stapelen

stapelen
verb
  1. to successively place inside another
  2. to form a pile etc.
  3. To place objects or material in the form of a stack

Cross Translation:
FromToVia
stapelen stack; amass; heap; pile up; accumulate; collect; gather; pile entassermettre en tas.
stapelen collect; gather; pick up; assemble; raise; amass; heap; pile up; stack; accumulate; pile ramasser — Faire un amas, un assemblage, une collection de choses.
stapelen take along; convene; collect; gather; pick up; assemble; raise; amass; heap; pile up; stack; accumulate; pile rassemblerassembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser.