Nederlands
Uitgebreide vertaling voor geschift (Nederlands) in het Engels
geschift:
-
geschift (knettergek; krankjorum; kierewiet; knots; niet goed snik; hoorndol; getikt)
potty; stark staring mad; crazy; stark raving mad; cracked; loony; bonkers; round the bend; nuts; crackers-
potty bijvoeglijk naamwoord
-
stark staring mad bijvoeglijk naamwoord
-
crazy bijvoeglijk naamwoord
-
stark raving mad bijvoeglijk naamwoord
-
cracked bijvoeglijk naamwoord
-
loony bijvoeglijk naamwoord
-
bonkers bijvoeglijk naamwoord
-
round the bend bijvoeglijk naamwoord
-
nuts bijvoeglijk naamwoord
-
crackers bijvoeglijk naamwoord
-
-
geschift (gek; mesjogge; krankjorum; achterlijk; gestoord; niet goed snik; stupide; zot; maf; idioot; krankzinnig; idioterig)
crazy; insane; ridiculous; daft; stupid; foolish; silly; mad; odd; idiotic; funny-
crazy bijvoeglijk naamwoord
-
insane bijvoeglijk naamwoord
-
ridiculous bijvoeglijk naamwoord
-
daft bijvoeglijk naamwoord
-
stupid bijvoeglijk naamwoord
-
foolish bijvoeglijk naamwoord
-
silly bijvoeglijk naamwoord
-
mad bijvoeglijk naamwoord
-
odd bijvoeglijk naamwoord
-
idiotic bijvoeglijk naamwoord
-
funny bijvoeglijk naamwoord
-
-
geschift (krankjorum; mesjogge; getikt; kierewiet; maf; knots; hoorndol; mal)
loony; potty; crazy; foolish; stark raving mad; stark staring mad; silly; stupid; nuts; stark mad-
loony bijvoeglijk naamwoord
-
potty bijvoeglijk naamwoord
-
crazy bijvoeglijk naamwoord
-
foolish bijvoeglijk naamwoord
-
stark raving mad bijvoeglijk naamwoord
-
stark staring mad bijvoeglijk naamwoord
-
silly bijvoeglijk naamwoord
-
stupid bijvoeglijk naamwoord
-
nuts bijvoeglijk naamwoord
-
stark mad bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor geschift:
Verwante woorden van "geschift":
geschift vorm van schiften:
-
schiften (sorteren; rangeren; uitzoeken; ordenen)
-
schiften (selecteren; kiezen; uitzoeken; uitkiezen; uitpikken; selectie toepassen; ziften)
-
schiften (verzuren; zuur worden)
Conjugations for schiften:
o.t.t.
- schift
- schift
- schift
- schiften
- schiften
- schiften
o.v.t.
- schiftte
- schiftte
- schiftte
- schiftten
- schiftten
- schiftten
v.t.t.
- heb geschift
- hebt geschift
- heeft geschift
- hebben geschift
- hebben geschift
- hebben geschift
v.v.t.
- had geschift
- had geschift
- had geschift
- hadden geschift
- hadden geschift
- hadden geschift
o.t.t.t.
- zal schiften
- zult schiften
- zal schiften
- zullen schiften
- zullen schiften
- zullen schiften
o.v.t.t.
- zou schiften
- zou schiften
- zou schiften
- zouden schiften
- zouden schiften
- zouden schiften
en verder
- ben geschift
- bent geschift
- is geschift
- zijn geschift
- zijn geschift
- zijn geschift
diversen
- schift!
- schift!
- geschift
- schiftend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze