Overzicht
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- gedrukt:
- drukken:
-
Wiktionary:
- drukken → press, print, squeeze
- drukken → print, squeeze, hurry, press, urge, oppress, pinch, squash, insist, affirm, dwell, maintain, accelerate, speed up, advance, hasten, further, promote, strech, wind up, rack, strain, stress, tense, tighten, lock up, shut up, put away, stow, confine, enclose, condense, shake hands, keep, stay
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gedrukt (Nederlands) in het Engels
gedrukt:
-
gedrukt (terneergeslagen; moedeloos; bedrukt; mismoedig)
gloomy; dejected; depressed; despondent; pessimistic; low spirited-
gloomy bijvoeglijk naamwoord
-
dejected bijvoeglijk naamwoord
-
depressed bijvoeglijk naamwoord
-
despondent bijvoeglijk naamwoord
-
pessimistic bijvoeglijk naamwoord
-
low spirited bijvoeglijk naamwoord
-
-
gedrukt (afgedrukt)
-
gedrukt (met een opdruk; bedrukt)
Vertaal Matrix voor gedrukt:
Verwante woorden van "gedrukt":
gedrukt vorm van drukken:
-
drukken (knellen)
Conjugations for drukken:
o.t.t.
- druk
- drukt
- drukt
- drukken
- drukken
- drukken
o.v.t.
- drukte
- drukte
- drukte
- drukten
- drukten
- drukten
v.t.t.
- heb gedrukt
- hebt gedrukt
- heeft gedrukt
- hebben gedrukt
- hebben gedrukt
- hebben gedrukt
v.v.t.
- had gedrukt
- had gedrukt
- had gedrukt
- hadden gedrukt
- hadden gedrukt
- hadden gedrukt
o.t.t.t.
- zal drukken
- zult drukken
- zal drukken
- zullen drukken
- zullen drukken
- zullen drukken
o.v.t.t.
- zou drukken
- zou drukken
- zou drukken
- zouden drukken
- zouden drukken
- zouden drukken
diversen
- druk!
- drukt!
- gedrukt
- drukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het drukken (afdrukken)
Vertaal Matrix voor drukken:
Verwante woorden van "drukken":
Synoniemen voor "drukken":
Verwante definities voor "drukken":
Wiktionary: drukken
drukken
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• drukken | ↔ imprimer — faire ou laisser une empreinte sur quelque chose, y marquer des traits, une figure. | |
• drukken | → squeeze; hurry; press; urge; oppress; pinch; squash; insist; affirm; dwell; maintain; accelerate; speed up; advance; hasten; further; promote | ↔ presser — exercer une pression, serrer plus ou moins fort. |
• drukken | → squeeze; strech; wind up; rack; strain; stress; tense; tighten; oppress; pinch; squash; lock up; shut up; put away; stow; confine; enclose; condense; shake hands; keep; stay | ↔ serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général). |