Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
end
|
|
afstand; beëindiging; distantie; einde; eindpunt; end; finale; slot; sluiting
|
fill up
|
|
aanvulling; completering; supplement; suppletie; voltooiing
|
finish
|
|
afkrijgen; afwerking; einde; eindpunt; eindstreep; end; fineer; finish; finishlijn; meet; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
|
get done
|
|
afkrijgen
|
round off
|
|
afronding; completering
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
accomplish
|
afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
|
bedingen; bewerkstelligen; doen; fixen; functie bekleden; handelen; klaarspelen; lappen; totstandbrengen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; vervullen; volvoeren; voor elkaar krijgen
|
add
|
aanvullen; completeren; toevoegen; voltallig maken
|
aanbouwen; aansluiten; bevatten; bijbouwen; bijdoen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; bijzetten; erbij doen; erbij tellen; erbij voegen; expanderen; inhouden; inschenken; intappen; neerzetten; openen; optellen; plaatsen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; voegen; zetten
|
better
|
afmaken; completeren; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
|
beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren
|
bring to an end
|
afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
|
afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
|
complete
|
afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; compleet maken; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien
|
|
count up
|
aanvullen; completeren; toevoegen; voltallig maken
|
bijrekenen; bijtellen; erbij tellen; optellen
|
end
|
afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
|
aankomen; afgrenzen; aflopen; afsluiten; begrenzen; belanden; beslissen; besluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; finishen; geraken; gesprek beëindigen; halthouden; naar einde toewerken; ophouden; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; terechtkomen; van grenzen voorzien; verzeilen
|
fill up
|
aanvullen; completeren; toevoegen; voltallig maken
|
bijschenken; bijtanken; bijvullen; dichtgooien; gaten dichten; opvullen; stoppen; tanken; vol maken; volmaken; volplempen; volstorten; vullen
|
finish
|
afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien
|
aankomen; afdoen; aflopen; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; garneren; in orde maken; klaarspelen; klaren; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opruimen; opsmukken; regelen; reinigen; schoonmaken; schotels garneren; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uithalen; uitkrijgen; uitmesten; uitpraten; uitruimen; uitspelen; uitspreken; versieren; voltooien; voor elkaar krijgen
|
finnish
|
compleet maken; completeren; vervolledigen; volledig maken
|
|
get done
|
afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
|
fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
get ready
|
afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
|
eindigen; gereedmaken; voltooien
|
improve
|
afmaken; completeren; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
|
beter worden; beteren; bijschaven; bijwerken; corrigeren; erop vooruit gaan; goedmaken; herstellen; herzien; leven beteren; perfectioneren; progressie maken; renoveren; repareren; updaten; verbeteren; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vorderen
|
make better
|
afmaken; completeren; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
|
beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren
|
perfect
|
afmaken; completeren; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
|
bijschaven; perfectioneren
|
replenish
|
aanvullen; completeren; toevoegen; voltallig maken
|
|
round off
|
afronden; completeren; laatste gedeelte afmaken
|
|
to make complete
|
aanvullen; completeren; toevoegen; voltallig maken
|
|
total
|
aanvullen; completeren; toevoegen; voltallig maken
|
bijrekenen; bijtellen; erbij tellen; optellen
|
wind up
|
afronden; completeren; laatste gedeelte afmaken
|
beslissen; besluiten; haspelen; omhoogkronkelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden
|
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
complete
|
|
af; afgelopen; afgerond; algeheel; allemaal; alles; beëindigd; compleet; gecompleteerd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; helemaal; klaar; kompleet; over; plenair; totaal; uit; volkomen; volledig; volslagen; voltallig; voltooid; voorbij
|
perfect
|
|
briljant; correct; degelijk; diepgaand; diepgravend; eersteklas; eersterangs; excellent; foutloos; gaaf; grondig; helemaal; hoogwaardig; ideaal; keurig; niet oppervlakkig; onaangetast; onberispelijk; onbesproken; patent; perfect; perfekt; prima; puik; puntgaaf; subliem; superbe; top; tot de beste klasse behorend; totaal; uitgelezen; uitgezocht; uitmuntend; uitnemend; uitstekend; van goede kwaliteit; volkomen; volleerd; volmaakt; voortreffelijk
|
total
|
|
compleet; helemaal; totaal; volledig
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
better
|
|
beter; superieur
|