Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. frank:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor frank (Nederlands) in het Engels

frank:

frank [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de frank (franc)
    the franc
    • franc [the ~] zelfstandig naamwoord

frank bijvoeglijk naamwoord

  1. frank (rechttoe; open)
    frank; straight ahead; open; straight on

Vertaal Matrix voor frank:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
franc franc; frank
open vrije ruimten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
open aanbreken; beginnen; een begin nemen; inleiden; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openmaken; openslaan; openwerpen; starten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
frank frank; open; rechttoe benaderbaar; cru; eerlijk; genaakbaar; gulweg; met open vizier; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; toegankelijk; volmondig; vrij; vrijelijk; vrijmoedig; vrijpostig; vrijuit
open frank; open; rechttoe benaderbaar; eerlijk; genaakbaar; gulweg; niet dicht; onbedekt; onbewimpeld; onomwonden; onoverdekt; onverholen; onverhuld; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
straight ahead frank; open; rechttoe rechtaan; rechtdoor; rechtuit
straight on frank; open; rechttoe rechtaan; rechtdoor; rechtuit

Verwante woorden van "frank":

  • franken, franker, frankere, franke

Wiktionary: frank

frank
noun
  1. munteenheid
frank
noun
  1. former currency of France and Belgium