Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. fröbelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor fröbelen (Nederlands) in het Engels

fröbelen:

fröbelen werkwoord (fröbel, fröbelt, fröbelde, fröbelden, gefröbeld)

  1. fröbelen (prutsen; knutselen)
    to potter; to tinker; to mess around
    • potter werkwoord (potters, pottered, pottering)
    • tinker werkwoord (tinkers, tinkered, tinkering)
    • mess around werkwoord (messes around, messed around, messing around)

Conjugations for fröbelen:

o.t.t.
  1. fröbel
  2. fröbelt
  3. fröbelt
  4. fröbelen
  5. fröbelen
  6. fröbelen
o.v.t.
  1. fröbelde
  2. fröbelde
  3. fröbelde
  4. fröbelden
  5. fröbelden
  6. fröbelden
v.t.t.
  1. heb gefröbeld
  2. hebt gefröbeld
  3. heeft gefröbeld
  4. hebben gefröbeld
  5. hebben gefröbeld
  6. hebben gefröbeld
v.v.t.
  1. had gefröbeld
  2. had gefröbeld
  3. had gefröbeld
  4. hadden gefröbeld
  5. hadden gefröbeld
  6. hadden gefröbeld
o.t.t.t.
  1. zal fröbelen
  2. zult fröbelen
  3. zal fröbelen
  4. zullen fröbelen
  5. zullen fröbelen
  6. zullen fröbelen
o.v.t.t.
  1. zou fröbelen
  2. zou fröbelen
  3. zou fröbelen
  4. zouden fröbelen
  5. zouden fröbelen
  6. zouden fröbelen
diversen
  1. fröbel!
  2. fröbelt!
  3. gefröbeld
  4. fröbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor fröbelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
potter keramist; pottenbakker
tinker ketellapper
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mess around fröbelen; knutselen; prutsen aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen
potter fröbelen; knutselen; prutsen keutelen
tinker fröbelen; knutselen; prutsen aanmodderen; haspelen; knutselen; prutsen; rommelen; sleutelen; tot een warboel maken; verprutsen; verwarren