Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor flitsend (Nederlands) in het Engels
flitsend:
-
flitsend (vlot)
-
flitsend (hip; trendy; snel; vlot)
snazzy; snappy; stylish; fashionable; trendy-
snazzy bijvoeglijk naamwoord
-
snappy bijvoeglijk naamwoord
-
stylish bijvoeglijk naamwoord
-
fashionable bijvoeglijk naamwoord
-
trendy bijvoeglijk naamwoord
-
-
flitsend (trendy; modieus; hip; snel; vlot)
trendy; fashionable; spry; nimble; bright; sprightly; dapper; worldly minded-
trendy bijvoeglijk naamwoord
-
fashionable bijvoeglijk naamwoord
-
spry bijvoeglijk naamwoord
-
nimble bijvoeglijk naamwoord
-
bright bijvoeglijk naamwoord
-
sprightly bijvoeglijk naamwoord
-
dapper bijvoeglijk naamwoord
-
worldly minded bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor flitsend:
flitsen:
Conjugations for flitsen:
o.t.t.
- flits
- flitst
- flitst
- flitsen
- flitsen
- flitsen
o.v.t.
- flitste
- flitste
- flitste
- flitsten
- flitsten
- flitsten
v.t.t.
- heb geflits
- hebt geflits
- heeft geflits
- hebben geflits
- hebben geflits
- hebben geflits
v.v.t.
- had geflits
- had geflits
- had geflits
- hadden geflits
- hadden geflits
- hadden geflits
o.t.t.t.
- zal flitsen
- zult flitsen
- zal flitsen
- zullen flitsen
- zullen flitsen
- zullen flitsen
o.v.t.t.
- zou flitsen
- zou flitsen
- zou flitsen
- zouden flitsen
- zouden flitsen
- zouden flitsen
en verder
- is geflits
- zijn geflits
diversen
- flits!
- flitst!
- geflits
- flitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor flitsen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
flash | flakkering; flikkering; flits; flitser; flitslamp; flitslampje; geflikker; lichtsein; lichtsignaal; lichtstraal; lichtstreep; opvlieging; schicht; schijn; schittering; snel beeld; vapeur | |
thunder | donder; donderslagen; gedonder | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
flash | flitsen; lichten; oplichten | |
lighten | flitsen; lichten; oplichten | beschijnen; bliksemen; lichten; lichter worden van kleur; oplichten; verlichten; weerlichten |
thunder | flitsen; lichten; oplichten | daveren; denderen; donderen; dreunen; fulmineren; onweren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren; woeden |