Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. fik:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor fik (Nederlands) in het Engels

fik:

fik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de fik (brand; vuur)
    the fire; the blaze; the flames
    • fire [the ~] zelfstandig naamwoord
    • blaze [the ~] zelfstandig naamwoord
    • flames [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor fik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blaze brand; fik; vuur vlammenzee; vuurzee
fire brand; fik; vuur brand; gloed; haardvuur; hartstocht; hartstochtelijkheid; kachel; kacheltje; kleine kachel; overgave; passie; schieten; verwarming; vuren; vurigheid; vuur
flames brand; fik; vuur vlammenzee; vuurzee
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blaze blaken; flakkeren; flikkeren; laaien; licht uitzenden; sterk aanwezig zijn; stralen; vlammen; vlammen uitslaan
fire aan de dijk zetten; aanmoedigen; aanvuren; afbranden; afdanken; afschieten; afvloeien; afvuren; bezielen; congé geven; eruit gooien; leegbranden; ontheffen; ontslaan; platbranden; schieten; schoten lossen; toejuichen; uitbranden; uitsturen; van zijn positie verdrijven; verzenden; vuren; wegsturen; wegzenden

Verwante woorden van "fik":


Wiktionary: fik

fik
noun
  1. brand

Verwante vertalingen van fik