Nederlands
Uitgebreide vertaling voor dreggen (Nederlands) in het Engels
dreggen:
-
dreggen
Conjugations for dreggen:
o.t.t.
- dreg
- dregt
- dregt
- dreggen
- dreggen
- dreggen
o.v.t.
- dregde
- dregde
- dregde
- dregden
- dregden
- dregden
v.t.t.
- heb gedregd
- hebt gedregd
- heeft gedregd
- hebben gedregd
- hebben gedregd
- hebben gedregd
v.v.t.
- had gedregd
- had gedregd
- had gedregd
- hadden gedregd
- hadden gedregd
- hadden gedregd
o.t.t.t.
- zal dreggen
- zult dreggen
- zal dreggen
- zullen dreggen
- zullen dreggen
- zullen dreggen
o.v.t.t.
- zou dreggen
- zou dreggen
- zou dreggen
- zouden dreggen
- zouden dreggen
- zouden dreggen
en verder
- is gedregd
- zijn gedregd
diversen
- dreg!
- dregt!
- gedregd
- dreggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het dreggen
Vertaal Matrix voor dreggen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
drag | aanstoot; dreg; dreganker; dreghaak; ergernis; haal; haaltje; irritatie; jachtwagen; luchtweerstand; misnoegen; trekje; trekje aan een sigaret | |
dragging | dreggen | afdreggen; afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken; gesleep; gesleur; slepen; wegslepen |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
drag | dreggen | aanslepen; graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; sjorren; sjouwen; slepen; sleuren; snaaien; torsen; wegkapen; zeulen |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dragging | aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; lijzig; log; loom; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend |
Verwante woorden van "dreggen":
dreg:
Vertaal Matrix voor dreg:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
drag | dreg; dreganker; dreghaak | aanstoot; ergernis; haal; haaltje; irritatie; jachtwagen; luchtweerstand; misnoegen; trekje; trekje aan een sigaret |
dragging hook | dreg; dreganker; dreghaak | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
drag | aanslepen; dreggen; graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; sjorren; sjouwen; slepen; sleuren; snaaien; torsen; wegkapen; zeulen |