Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. dichtsnoeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dichtsnoeren (Nederlands) in het Engels

dichtsnoeren:

dichtsnoeren werkwoord

  1. dichtsnoeren (dichtgespen; toegespen)
    to strap; to buckle
    • strap werkwoord (straps, strapped, strapping)
    • buckle werkwoord (buckles, buckled, buckling)
  2. dichtsnoeren (rijgen; dichtrijgen)
    to lace; to string; to tack up; to tie; to cant
    • lace werkwoord (laces, laced, lacing)
    • string werkwoord (strings, stringed, stringing)
    • tack up werkwoord (tacks up, tacked up, tacking up)
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • cant werkwoord (cants, canted, canting)

dichtsnoeren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. dichtsnoeren (dichtgespen)
    the buckle on

Vertaal Matrix voor dichtsnoeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buckle gesp
buckle on dichtgespen; dichtsnoeren
lace galon; kant; kantkloswerk; kantwerk; omzoming; tres
strap draagband; draagriem
string aaneenschakeling; bindgaren; bindtouwen; draad; garen; keten; reeks; rij; rijgsnoer; serie; sliert; slingervormig ding; snaar; tekenreeks
tie das; halsdoek; handenbinder; handenbindertje; knopen; shawl; sjaal; stropdas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buckle dichtgespen; dichtsnoeren; toegespen aangespen; gespen; ineenzakken; ineenzijgen; vastgespen
buckle on omgespen
cant dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen femelen
lace dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen
strap dichtgespen; dichtsnoeren; toegespen
string dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen snoeren
tack up dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen
tie dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; binden; in de val laten lopen; knevelen; knopen; samenbinden; strikken; vastbinden; vastketenen; vastkluisteren; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; verbinden
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lace kanten