Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bruise
|
bobbel; bolling; buil; bult; dikte; kneuswond; kneuzing; letsel; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling
|
kwetsuur; letsel
|
contusion
|
buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel
|
|
curving
|
bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling
|
bolling; ronding; zwenkingen
|
height
|
bult; heuvel
|
hoogte; lichaamslengte
|
hill
|
bult; heuvel
|
bergje; heuveltje; kleine berg
|
hump
|
bobbel; bochel; buil; bult; knobbel
|
|
lump
|
bobbel; bolling; buil; bult; dikte; knobbel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; zwelling
|
brokje; kleine brok; klont; klonter; kwetsuur; letsel
|
rise
|
bult; heuvel
|
aangroei; aangroeiing; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; vooruitgang; vordering
|
rounding
|
bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling
|
afronding; bolling; ronding
|
swell
|
bult; heuvel
|
banjer; deining; op en neer bewegen; schommeling; wiegeling; zeegang
|
swelling
|
bobbel; bolling; buil; bult; dikte; knobbel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; zwelling
|
aangroei; aanwas; kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; opzetting; uitdijen; uitdijing; wassen; zwellen; zwelling
|
swollen spot
|
bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; zwelling
|
opgezwollen plek; opzetting; zwelling
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bruise
|
|
bezeren; blesseren; deren; kneuzen; krenken; kwetsen; schaden; verwonden
|
rise
|
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bevorderd worden; de hoogte ingaan; gaan staan; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; naar boven gaan; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; opborrelen; opgroeien; opstaan; opstijgen; opvliegen; opwellen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; uitrijzen; uittorenen; verheffen; vermeerderen; zich opwerken
|
swell
|
|
dik worden; expanderen; openen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
swell
|
|
fantastisch; super; supergaaf
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
swell
|
|
fantastisch; gelikt; geweldig; grandioos; groots; magnifiek; picobello; piekfijn; schitterend; tiptop; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk
|