Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. branden:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor brandt (Nederlands) in het Engels

brandt vorm van branden:

branden werkwoord (brand, brandt, brandde, brandden, gebrand)

  1. branden (brandmerken; markeren; inbranden; van stigma's voorzien)
    to mark; to stigmatize; to brand; to stigmatise
    – to accuse or condemn or openly or formally or brand as disgraceful 1
    • mark werkwoord (marks, marked, marking)
    • stigmatize werkwoord, Amerikaans (stigmatizes, stigmatized, stigmatizing)
      • She was stigmatized by society because she had a child out of wedlock1
    • brand werkwoord (brands, branded, branding)
    • stigmatise werkwoord, Brits
    to burn
    • burn werkwoord (burns, burnt, burning)
  2. branden (verzengen; verschroeien; zengen; blakeren)
    to scald; to scorch; to burn; to singe
    • scald werkwoord (scalds, scalded, scalding)
    • scorch werkwoord (scorches, scorched, scorching)
    • burn werkwoord (burns, burnt, burning)
    • singe werkwoord (singes, singed, singing)
  3. branden
    to burn
    – To copy files to a recordable CD. 2
    • burn werkwoord (burns, burnt, burning)

Conjugations for branden:

o.t.t.
  1. brand
  2. brandt
  3. brandt
  4. branden
  5. branden
  6. branden
o.v.t.
  1. brandde
  2. brandde
  3. brandde
  4. brandden
  5. brandden
  6. brandden
v.t.t.
  1. heb gebrand
  2. hebt gebrand
  3. heeft gebrand
  4. hebben gebrand
  5. hebben gebrand
  6. hebben gebrand
v.v.t.
  1. had gebrand
  2. had gebrand
  3. had gebrand
  4. hadden gebrand
  5. hadden gebrand
  6. hadden gebrand
o.t.t.t.
  1. zal branden
  2. zult branden
  3. zal branden
  4. zullen branden
  5. zullen branden
  6. zullen branden
o.v.t.t.
  1. zou branden
  2. zou branden
  3. zou branden
  4. zouden branden
  5. zouden branden
  6. zouden branden
en verder
  1. ben gebrand
  2. bent gebrand
  3. is gebrand
  4. zijn gebrand
  5. zijn gebrand
  6. zijn gebrand
diversen
  1. brand!
  2. brandt!
  3. gebrand
  4. brandend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

branden [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het branden
    the roasting; the burning; the burnings
    • roasting [the ~] zelfstandig naamwoord
    • burning [the ~] zelfstandig naamwoord
    • burnings [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor branden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brand brandmerk; fabrieksmerk; handelsmerk; handelsnaam; maak; merk; merknaam; stigma; warenmerk; wondteken van Christus; zwaard wapenkunde
burn brandplek; brandwond; verbranding
burning branden brandplek; brandwond; verbrandheid; verbranding
burnings branden
mark beoordelingscijfer; cijfer; doelschijf; eigenschap; etiket; herkenningsteken; iemand kenmerken; kenmerk; kenteken; litteken; merk; merkteken; onderscheidingsteken; punt; rapportcijfer; schietschijf; schoolcijfer
roasting branden
scald brandplek; brandwond; verbranding
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brand branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien aankruisen; merken
burn blakeren; branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien; verschroeien; verzengen; zengen aanbakken; aanbranden; afbranden; leegbranden; platbranden; uitbranden
mark branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien aankruisen; aanstrepen; afvinken; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; keurmerken; merken; tekenen; typeren; vinken
scald blakeren; branden; verschroeien; verzengen; zengen uitkoken
scorch blakeren; branden; verschroeien; verzengen; zengen schroeien
singe blakeren; branden; verschroeien; verzengen; zengen schroeien
stigmatise branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien schandmerken; stigmatiseren
stigmatize branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien schandmerken; stigmatiseren
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
burning brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vlammend; vurig; warm

Verwante woorden van "branden":


Verwante definities voor "branden":

  1. akelig prikkelen3
    • mijn ogen branden door die rook3
  2. je eraan bezeren3
    • ik brand me aan de kachel3
  3. licht uitstralen3
    • de lamp brandt3
  4. verwoest of vernietigd worden door vuur3
    • het hout brandt goed3

Wiktionary: branden

branden
verb
  1. verteerd worden door vuur
branden
verb
  1. of the nettle plant etc., to sting causing a rash
  2. baseball To create an out by touching a base
  3. to make by means of distillation
  4. write data
  5. feel hot
  6. be consumed by fire
  7. to process by drying trough heat-exposure
noun
  1. physical sensation in the muscles

Cross Translation:
FromToVia
branden burn brennenintransitiv, in Flammen stehen, dem Feuer ausgesetzt sein
branden burn brennentransitiv, EDV: mit einem Brenner eine Zusammenstellung von Musik- oder anderen Daten auf CD oder DVD archivieren
branden burn; scorch; on fire bruler — Consumer, détruire par le feu.
branden roast; toast grillersupplicier par le feu.
branden roast; toast rôtir — Faire cuire de la viande à un feu vif, de manière que le dessus soit croustillant et que l’intérieur reste tendre.