Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. bouwheer:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bouwheer (Nederlands) in het Engels

bouwheer:

bouwheer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bouwheer
    the founder
    • founder [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bouwheer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
founder bouwheer aanstichter; aanzetter; grondlegger; grondvester; huisvader; instigator; oprichter; oprichtster; opstoker; pater familias; stamvader; stichter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
founder strompelen

Verwante woorden van "bouwheer":

  • bouwheren

Wiktionary: bouwheer


Cross Translation:
FromToVia
bouwheer client maître d’ouvrage — (term, Travaux publics) destinataire du travail, celui pour qui il est effectuer, futur propriétaire de l'ouvrage terminer.