Nederlands
Uitgebreide vertaling voor boers (Nederlands) in het Engels
boers:
-
boers (ongemanierd; onbeleefd; onbehoorlijk; onbeschoft; onbeschaafd; onbehouwen; hufterig; lomp; onhoffelijk)
impolite; rude; offensive; oafish; loutish; discourteous; indecent; insolent; ill-mannered; impertinent-
impolite bijvoeglijk naamwoord
-
rude bijvoeglijk naamwoord
-
offensive bijvoeglijk naamwoord
-
oafish bijvoeglijk naamwoord
-
loutish bijvoeglijk naamwoord
-
discourteous bijvoeglijk naamwoord
-
indecent bijvoeglijk naamwoord
-
insolent bijvoeglijk naamwoord
-
ill-mannered bijvoeglijk naamwoord
-
impertinent bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor boers:
Verwante woorden van "boers":
boers vorm van boer:
-
de boer (agrariër)
-
de boer (landbouwer)
-
de boer (oprisping)
-
de boer (onbeschofte man)
-
de boer (onbeschofte man)
the rude person -
de boer (barbaar)
– iemand zonder manieren 1 -
de boer
– iemand die van beroep op het land werkt of vee fokt 1
Vertaal Matrix voor boer:
Verwante woorden van "boer":
Synoniemen voor "boer":
Verwante definities voor "boer":
Wiktionary: boer
boer
boer
Cross Translation:
noun
-
playing card
-
slang for the playing card jack
-
country yokel or hillbilly
-
person who works the land or who keeps livestock
- farmer → boer; boerin; landbouwer; veehouder
-
a louder belch
-
sound one makes when belching
-
member of the agriculture low class
-
country person
-
uncouth, crude, or ill-bred person
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• boer | → farmer; tiller; agriculturist | ↔ agriculteur — personne qui, à titre professionnel, cultiver la terre ou élever des animal destiner à être consommer. |
• boer | → peasant; countryman; yokel | ↔ laboureur — désuet|fr ouvrier agricole spécialement employer pour le labourage. |
• boer | → peasant; countryman; yokel | ↔ paysan — Celui, celle qui vivre à la campagne et s’occuper des travaux de la terre. |
• boer | → hick | ↔ plouc — Péquenaud. |
• boer | → jack; knave | ↔ valet — Carte |