Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bik (Nederlands) in het Engels

bik:

bik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bik (metselspecie; mortel; specie; )
    the mortar
    – used as a bond in masonry or for covering a wall 1
    • mortar [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de bik (steengruis; macadam; mortel; )
    the mortar
    – used as a bond in masonry or for covering a wall 1
    • mortar [the ~] zelfstandig naamwoord
    the rubble; the stone-chippings; the broken stones; the plaster; the stone-dust; the stuff; the chalk; the slaked lime; the quick lime; the matter; the lime; the calcium

Vertaal Matrix voor bik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
broken stones bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag
calcium bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag calcium; kalk
chalk bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag kalk; schoolkrijt
lime bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag kalk
matter bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag aangelegenheid; affaire; artikel; ding; feit; gebeurtenis; geval; goed; incident; item; kwestie; materie; object; probleem; stof; substantie; voorval; voorwerp; vraagstuk; zaak
mortar bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; specie; split; steengruis; steenslag metselkalk; mortier
plaster bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag gips; hechtpleister; kleefpleister; pleister; stuc
quick lime bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag
rubble bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag
slaked lime bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag
stone-chippings bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag
stone-dust bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag
stuff bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag artikelen; bezittingen; dingen; eigendommen; goedje; haschisch; hasj; hasjiesj; hennep; kiev; koopwaar; materiaal; materie; spul; spullen; stof; stuff; voorwerpen; waar; wiet; zaakjes; zaken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chalk krijt toevoegen; krijten
matter afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
mortar bakstenen voegen; voegen
plaster bekladden; bemorsen; bepleisteren; besmeren; bevlekken; bevuilen; pleisteren; stukadoren; van pleister voorzien
stuff ineen duwen; opzetten; proppen; stouwen

Verwante woorden van "bik":


bik vorm van bikken:

bikken werkwoord (bik, bikt, bikte, bikten, gebikt)

  1. bikken (eten; naar binnen werken)
    to eat heartily; having a good feed; eat hungrily; to work inside
  2. bikken (verorberen; consumeren; vreten; )
    to dispatch; to consume
    • dispatch werkwoord (dispatches, dispatched, dispatching)
    • consume werkwoord (consumes, consumed, consuming)

Conjugations for bikken:

o.t.t.
  1. bik
  2. bikt
  3. bikt
  4. bikken
  5. bikken
  6. bikken
o.v.t.
  1. bikte
  2. bikte
  3. bikte
  4. bikten
  5. bikten
  6. bikten
v.t.t.
  1. heb gebikt
  2. hebt gebikt
  3. heeft gebikt
  4. hebben gebikt
  5. hebben gebikt
  6. hebben gebikt
v.v.t.
  1. had gebikt
  2. had gebikt
  3. had gebikt
  4. hadden gebikt
  5. hadden gebikt
  6. hadden gebikt
o.t.t.t.
  1. zal bikken
  2. zult bikken
  3. zal bikken
  4. zullen bikken
  5. zullen bikken
  6. zullen bikken
o.v.t.t.
  1. zou bikken
  2. zou bikken
  3. zou bikken
  4. zouden bikken
  5. zouden bikken
  6. zouden bikken
diversen
  1. bik!
  2. bikt!
  3. gebikt
  4. bikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bikken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het bikken (afbikken; wegbikken)
    the chopping; the chipping off; the cutting away
  2. het bikken (vreten)
    the grub; the chow; the feeding
    • grub [the ~] zelfstandig naamwoord
    • chow [the ~] zelfstandig naamwoord
    • feeding [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bikken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chipping off afbikken; bikken; wegbikken
chopping afbikken; bikken; wegbikken
chow bikken; vreten
consume verbruiken
cutting away afbikken; bikken; wegbikken
dispatch aflevering; leverantie; levering; missie; roeping; uitlevering; zending; zending met speciale opdracht
feeding bikken; vreten eten; kost; spijziging; voederen; voedering; voeding; voedingswaarde hebben; voedsel; voedzaamheid; voer geven; voeren; voering
grub bikken; vreten larve; made; slodder; slodderkous; sloddervos; slons
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
consume bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen consumeren; doorjagen; drugs consumeren; eten; gebruiken; laven; lenigen; lessen; nuttigen; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; oppeuzelen; opvreten; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslinden; verteren; vreten
dispatch bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen verzenden
eat heartily bikken; eten; naar binnen werken smullen; smullen van
eat hungrily bikken; eten; naar binnen werken
having a good feed bikken; eten; naar binnen werken
work inside bikken; eten; naar binnen werken
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
dispatch verzending

Verwante woorden van "bikken":


Verwante definities voor "bikken":

  1. eten (populair)2
    • hij zat zo lekker te bikken!2
  2. stukken steen of ijzer afhakken2
    • de metselaar bikte een gat in de muur2