Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bijeenbrengen (Nederlands) in het Engels
bijeenbrengen:
bijeenbrengen werkwoord (breng bijeen, brengt bijeen, bracht bijeen, brachten bijeen, bijeengebracht)
-
bijeenbrengen (samenbrengen; concentreren; bij elkaar brengen)
Conjugations for bijeenbrengen:
o.t.t.
- breng bijeen
- brengt bijeen
- brengt bijeen
- brengen bijeen
- brengen bijeen
- brengen bijeen
o.v.t.
- bracht bijeen
- bracht bijeen
- bracht bijeen
- brachten bijeen
- brachten bijeen
- brachten bijeen
v.t.t.
- heb bijeengebracht
- hebt bijeengebracht
- heeft bijeengebracht
- hebben bijeengebracht
- hebben bijeengebracht
- hebben bijeengebracht
v.v.t.
- had bijeengebracht
- had bijeengebracht
- had bijeengebracht
- hadden bijeengebracht
- hadden bijeengebracht
- hadden bijeengebracht
o.t.t.t.
- zal bijeenbrengen
- zult bijeenbrengen
- zal bijeenbrengen
- zullen bijeenbrengen
- zullen bijeenbrengen
- zullen bijeenbrengen
o.v.t.t.
- zou bijeenbrengen
- zou bijeenbrengen
- zou bijeenbrengen
- zouden bijeenbrengen
- zouden bijeenbrengen
- zouden bijeenbrengen
diversen
- breng bijeen!
- brengt bijeen!
- bijeengebracht
- bijeenbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bijeenbrengen:
Wiktionary: bijeenbrengen
bijeenbrengen
Cross Translation:
verb
-
bij elkaar brengen
- bijeenbrengen → bring together; gather
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bijeenbrengen | → join; unite; amalgamate; unify; assemble; combine; couple; connect | ↔ accoupler — joindre deux choses ensemble. |
• bijeenbrengen | → bring; take; fetch | ↔ apporter — porter quelque chose à quelqu’un. usage L’objet du verbe apporter est toujours un inanimé. |
• bijeenbrengen | → join; assemble; link together; link up; put together; build; compose; construct; draught; combine; connect; unite; add; append | ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir. |