Overzicht
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- biecht:
- biechten:
-
Wiktionary:
- biecht → confession
- biecht → confession
- biechten → confess, admit, profess, acknowledge, concede, avow
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor biecht (Nederlands) in het Engels
biecht:
-
de biecht (confessie)
the confession
Vertaal Matrix voor biecht:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
confession | biecht; confessie | bekennen; bekentenis; belijdenis; confessie; geloofsbekentenis; geloofsbelijdenis; gemoedsuiting; ontboezeming |
Verwante woorden van "biecht":
Wiktionary: biecht
biecht
Cross Translation:
noun
biecht
-
de erkenning van zonden aan een geestelijke
- biecht → confession
noun
-
disclosure of one's sins to a priest
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• biecht | → confession | ↔ Beichte — Religion: Sündenbekenntnis (und anschließende Sündenvergebung) |
• biecht | → confession | ↔ confession — Action d’avouer ses péchés à un prêtre, dans l’église catholique, pour obtenir le pardon de Dieu. |
biechten:
-
biechten (opbiechten)
Conjugations for biechten:
o.t.t.
- biecht
- biecht
- biecht
- biechten
- biechten
- biechten
o.v.t.
- biechtte
- biechtte
- biechtte
- biechtten
- biechtten
- biechtten
v.t.t.
- heb gebiecht
- hebt gebiecht
- heeft gebiecht
- hebben gebiecht
- hebben gebiecht
- hebben gebiecht
v.v.t.
- had gebiecht
- had gebiecht
- had gebiecht
- hadden gebiecht
- hadden gebiecht
- hadden gebiecht
o.t.t.t.
- zal biechten
- zult biechten
- zal biechten
- zullen biechten
- zullen biechten
- zullen biechten
o.v.t.t.
- zou biechten
- zou biechten
- zou biechten
- zouden biechten
- zouden biechten
- zouden biechten
diversen
- biecht!
- biecht!
- gebiecht
- biechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor biechten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
admit | biechten; opbiechten | als waar erkennen; autoriseren; binnen laten; bloot leggen; dulden; duren; erkennen; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iemand toelaten; inlaten; inwilligen; laten; openbaren; opnemen; opvangen; permitteren; reveleren; toegang verschaffen; toegeven; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; zich uiten |
confess | biechten; opbiechten | bekennen |
unburden oneself | biechten; opbiechten |