Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bespelen (Nederlands) in het Engels
bespelen:
-
bespelen
Conjugations for bespelen:
o.t.t.
- bespeel
- bespeelt
- bespeelt
- bespelen
- bespelen
- bespelen
o.v.t.
- bespeelde
- bespeelde
- bespeelde
- bespeelden
- bespeelden
- bespeelden
v.t.t.
- heb bespeeld
- hebt bespeeld
- heeft bespeeld
- hebben bespeeld
- hebben bespeeld
- hebben bespeeld
v.v.t.
- had bespeeld
- had bespeeld
- had bespeeld
- hadden bespeeld
- hadden bespeeld
- hadden bespeeld
o.t.t.t.
- zal bespelen
- zult bespelen
- zal bespelen
- zullen bespelen
- zullen bespelen
- zullen bespelen
o.v.t.t.
- zou bespelen
- zou bespelen
- zou bespelen
- zouden bespelen
- zouden bespelen
- zouden bespelen
diversen
- bespeel!
- bespeelt!
- bespeeld
- bespelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bespelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
play | capriool; concours; drama; gespeel; kinderspel; marge; partij; partijtje; pot; potje; schouwspel; speelruimte; spel; speling; strijd; stuk; toneelstuk; wedstrijd; wedstrijdje | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
play | bespelen | afspelen; doen alsof; dollen; ravotten; spelen; stoeien; toneelspelen; wild rennen; wild spelen; zich aanstellen; zich uitleven |