Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. bespelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bespelen (Nederlands) in het Engels

bespelen:

bespelen werkwoord (bespeel, bespeelt, bespeelde, bespeelden, bespeeld)

  1. bespelen
    to play
    • play werkwoord (plays, played, playing)

Conjugations for bespelen:

o.t.t.
  1. bespeel
  2. bespeelt
  3. bespeelt
  4. bespelen
  5. bespelen
  6. bespelen
o.v.t.
  1. bespeelde
  2. bespeelde
  3. bespeelde
  4. bespeelden
  5. bespeelden
  6. bespeelden
v.t.t.
  1. heb bespeeld
  2. hebt bespeeld
  3. heeft bespeeld
  4. hebben bespeeld
  5. hebben bespeeld
  6. hebben bespeeld
v.v.t.
  1. had bespeeld
  2. had bespeeld
  3. had bespeeld
  4. hadden bespeeld
  5. hadden bespeeld
  6. hadden bespeeld
o.t.t.t.
  1. zal bespelen
  2. zult bespelen
  3. zal bespelen
  4. zullen bespelen
  5. zullen bespelen
  6. zullen bespelen
o.v.t.t.
  1. zou bespelen
  2. zou bespelen
  3. zou bespelen
  4. zouden bespelen
  5. zouden bespelen
  6. zouden bespelen
diversen
  1. bespeel!
  2. bespeelt!
  3. bespeeld
  4. bespelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bespelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
play capriool; concours; drama; gespeel; kinderspel; marge; partij; partijtje; pot; potje; schouwspel; speelruimte; spel; speling; strijd; stuk; toneelstuk; wedstrijd; wedstrijdje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
play bespelen afspelen; doen alsof; dollen; ravotten; spelen; stoeien; toneelspelen; wild rennen; wild spelen; zich aanstellen; zich uitleven

Wiktionary: bespelen

bespelen
verb
  1. muziek maken op een muziekinstrument
bespelen
verb
  1. produce music using a musical instrument (transitive sense), affecting a noun
  2. provoke or excite