Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afvaart (Nederlands) in het Engels
afvaart:
-
de afvaart (afvaren; uitvaren)
the departure; the sailing; the departing; the putting to sea; the starting; the taking off; the leaving; the going away
Vertaal Matrix voor afvaart:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
departing | afvaart; afvaren; uitvaren | afreis; vertrek |
departure | afvaart; afvaren; uitvaren | afreis; vertrek |
going away | afvaart; afvaren; uitvaren | afreis; vertrek |
leaving | afvaart; afvaren; uitvaren | afreis; afstappen; afzien van; uittreding; verlaten; vertrek; vertrekken; weggaan |
putting to sea | afvaart; afvaren; uitvaren | |
sailing | afvaart; afvaren; uitvaren | afreis; vertrek; zeilsport |
starting | afvaart; afvaren; uitvaren | aanheffen; aansnijden; aanvangen; afreis; beginnen; entameren; inzetten; vertrek |
taking off | afvaart; afvaren; uitvaren | afreis; vertrek |
afvaart vorm van afvaren:
-
afvaren (afsteken; wegvaren)
-
afvaren (uitvaren; van wal gaan)
Conjugations for afvaren:
o.t.t.
- vaar af
- vaart af
- vaart af
- varen af
- varen af
- varen af
o.v.t.
- voer af
- voer af
- voer af
- voeren af
- voeren af
- voeren af
v.t.t.
- ben afgevaren
- bent afgevaren
- is afgevaren
- zijn afgevaren
- zijn afgevaren
- zijn afgevaren
v.v.t.
- was afgevaren
- was afgevaren
- was afgevaren
- waren afgevaren
- waren afgevaren
- waren afgevaren
o.t.t.t.
- zal afvaren
- zult afvaren
- zal afvaren
- zullen afvaren
- zullen afvaren
- zullen afvaren
o.v.t.t.
- zou afvaren
- zou afvaren
- zou afvaren
- zouden afvaren
- zouden afvaren
- zouden afvaren
diversen
- vaar af!
- vaart af!
- afgevaren
- afvarende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afvaren (afvaart; uitvaren)
the departure; the sailing; the departing; the putting to sea; the starting; the taking off; the leaving; the going away