Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. aflezen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aflezen (Nederlands) in het Engels

aflezen:

aflezen werkwoord (lees af, leest af, las af, lazen af, afgelezen)

  1. aflezen (uitlezen)
    to read out
    • read out werkwoord (reads out, read out, reading out)
  2. aflezen (openbaar maken; bekend maken; afkondigen; )

Conjugations for aflezen:

o.t.t.
  1. lees af
  2. leest af
  3. leest af
  4. lezen af
  5. lezen af
  6. lezen af
o.v.t.
  1. las af
  2. las af
  3. las af
  4. lazen af
  5. lazen af
  6. lazen af
v.t.t.
  1. heb afgelezen
  2. hebt afgelezen
  3. heeft afgelezen
  4. hebben afgelezen
  5. hebben afgelezen
  6. hebben afgelezen
v.v.t.
  1. had afgelezen
  2. had afgelezen
  3. had afgelezen
  4. hadden afgelezen
  5. hadden afgelezen
  6. hadden afgelezen
o.t.t.t.
  1. zal aflezen
  2. zult aflezen
  3. zal aflezen
  4. zullen aflezen
  5. zullen aflezen
  6. zullen aflezen
o.v.t.t.
  1. zou aflezen
  2. zou aflezen
  3. zou aflezen
  4. zouden aflezen
  5. zouden aflezen
  6. zouden aflezen
diversen
  1. lees af!
  2. leest af!
  3. afgelezen
  4. aflezende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aflezen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aflezen (oplezen)
    the reading out

Vertaal Matrix voor aflezen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
reading out aflezen; oplezen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
divulge something afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; openbaar maken; oplezen
make something public afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; openbaar maken; oplezen
read out aflezen; uitlezen

Wiktionary: aflezen


Cross Translation:
FromToVia
aflezen watch over; examine; oversee surveillerobserver avec attention ; examiner ; contrôler.
aflezen check; verify; audit vérifierexaminer, rechercher si une chose est vraie, si elle est telle qu’elle doit être ou qu’on l’déclarer.