Overzicht
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- afgebroken:
- afbreken:
-
Wiktionary:
- afgebroken → broken
- afbreken → escape, dismantle, deplete, pillory, stifle, stop, suspend, wrench
- afbreken → couch, demean, deprave, discredit, downsize, destroy, ruin, wreck, decrease, lessen, diminish, shrink, abridge, cry down, cut up, demolish, pull to pieces, run down, write down, draw, streak, mortify, break, breach, crack, crush, shatter, smash, dash, gather, pick, pluck, tear off, divide, separate, share, turn over, spew, retail, debit, break down, pull down, take down, quash, finish, stop, discontinue, end, halt, lift, prorogue, quell, staunch, abate, terminate, conclude
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afgebroken (Nederlands) in het Engels
afgebroken:
-
afgebroken (vernield; gesloopt)
demolished; knocked down; torn down; pulled down-
demolished bijvoeglijk naamwoord
-
knocked down bijvoeglijk naamwoord
-
torn down bijvoeglijk naamwoord
-
pulled down bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor afgebroken:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
demolished | afgebroken; gesloopt; vernield | gesloopt; weggebroken |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
knocked down | afgebroken; gesloopt; vernield | gesloopt; weggebroken |
pulled down | afgebroken; gesloopt; vernield | gesloopt; weggebroken |
torn down | afgebroken; gesloopt; vernield | gesloopt; weggebroken |
Wiktionary: afgebroken
afgebroken
adjective
-
disconnected
afgebroken vorm van afbreken:
-
afbreken (slopen; omverhalen; uit elkaar halen; breken; neerhalen)
to demolish; to break down; to tear down; to break up; to destroy; to wreck; tear loose; to pull down; to take down; to get down; to drag down-
tear loose werkwoord
-
afbreken (verbreken; beëindigen; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbrijzelen; forceren)
-
afbreken (verwoesten; vernietigen; vernielen; ruineren; slopen)
-
afbreken (doen ophouden; onderbreken)
-
afbreken
-
afbreken
Conjugations for afbreken:
o.t.t.
- breek af
- breekt af
- breekt af
- breken af
- breken af
- breken af
o.v.t.
- brak af
- brak af
- brak af
- braken af
- braken af
- braken af
v.t.t.
- heb afgebroken
- hebt afgebroken
- heeft afgebroken
- hebben afgebroken
- hebben afgebroken
- hebben afgebroken
v.v.t.
- had afgebroken
- had afgebroken
- had afgebroken
- hadden afgebroken
- hadden afgebroken
- hadden afgebroken
o.t.t.t.
- zal afbreken
- zult afbreken
- zal afbreken
- zullen afbreken
- zullen afbreken
- zullen afbreken
o.v.t.t.
- zou afbreken
- zou afbreken
- zou afbreken
- zouden afbreken
- zouden afbreken
- zouden afbreken
diversen
- breek af!
- breekt af!
- afgebroken
- afbrekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor afbreken:
Wiktionary: afbreken
afbreken
Cross Translation:
verb
-
to halt a program by pressing a combination of keys
-
take apart
-
to empty or unload
-
criticize harshly
-
to interrupt or cut off
-
cause (something) to come to an end
-
To discontinue or interrupt a function, task, position, or event
-
to pull or twist
Cross Translation:
Computer vertaling door derden: