Overzicht
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- aanval:
- aanvallen:
-
Wiktionary:
- aanval → assault, attack, offensive, access, stab
- aanval → attack, access, hit, admission, admittance, accession, entrance, entry, assault, strike, fit, approach, coming, storming, charge, aggression, offensive
- aanvallen → assail, attack, charge, impugn, do
- aanvallen → assault, attack, assail, rip, strafe, impugn, commit aggression, aggress
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aanval (Nederlands) in het Engels
aanval:
-
de aanval (bestorming; run; attaque; stormaanval; offensief; stormloop)
-
de aanval (bevlieging; opwelling; vlaag)
-
de aanval
the exploit– Malicious code that takes advantage of vulnerabilities in other software in order to take unwanted and unexpected action on impacted systems. An exploit is often used to install other malicious or potentially unwanted software on a target computer without the knowledge or consent of the affected user. 1
Vertaal Matrix voor aanval:
Verwante definities voor "aanval":
Wiktionary: aanval
aanval
Cross Translation:
noun
aanval
noun
-
an attack
-
volleyball: hit other than serve or block that sends the ball over the net
-
offense of a battle
-
attempt to cause damage or injury
-
outburst of an emotion
-
onset, attack or fit of disease
-
criticism
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanval | → attack | ↔ Angriff — das Vorgehen gegen einen Gegner oder Feind |
• aanval | → access; attack; hit; admission; admittance; accession; entrance; entry; assault; strike; fit; approach; coming | ↔ accès — Action, endroit, ou facilité plus ou moins grande d’accéder dans un lieu, physique ou virtuel. |
• aanval | → assault; storming; charge; access; attack; aggression; strike; offensive; fit | ↔ assaut — attaque pour emporter de vif force une ville, une place de guerre, une position, etc. |
• aanval | → attack; assault; strike; aggression; offensive; fit | ↔ attaque — propre|nocat=1 Action d'attaquer |
aanval vorm van aanvallen:
-
aanvallen (attaqueren; overvallen; bestormen)
to attack; to assault; to raid; to lay violent hands upon; to violate; to storm-
lay violent hands upon werkwoord (lays violent hands upon, laid violent hands upon, laying violent hands upon)
Conjugations for aanvallen:
o.t.t.
- val aan
- valt aan
- valt aan
- vallen aan
- vallen aan
- vallen aan
o.v.t.
- viel aan
- viel aan
- viel aan
- vielen aan
- vielen aan
- vielen aan
v.t.t.
- heb aangevallen
- hebt aangevallen
- heeft aangevallen
- hebben aangevallen
- hebben aangevallen
- hebben aangevallen
v.v.t.
- had aangevallen
- had aangevallen
- had aangevallen
- hadden aangevallen
- hadden aangevallen
- hadden aangevallen
o.t.t.t.
- zal aanvallen
- zult aanvallen
- zal aanvallen
- zullen aanvallen
- zullen aanvallen
- zullen aanvallen
o.v.t.t.
- zou aanvallen
- zou aanvallen
- zou aanvallen
- zouden aanvallen
- zouden aanvallen
- zouden aanvallen
diversen
- val aan!
- valt aan!
- aangevallen
- aanvallende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het aanvallen (attaqueren)
Vertaal Matrix voor aanvallen:
Antoniemen van "aanvallen":
Verwante definities voor "aanvallen":
Wiktionary: aanvallen
aanvallen
Cross Translation:
verb
aanvallen
-
(overgankelijk) aangrijpen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanvallen | → assault; attack | ↔ agresser — attaquer |
• aanvallen | → assault; attack; assail; rip; strafe | ↔ assaillir — propre|fr (figuré) attaquer vivement par surprise. |
• aanvallen | → attack; impugn; assault; assail; rip; strafe; commit aggression; aggress | ↔ attaquer — assaillir par agression. |