Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. aanreiken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanreiken (Nederlands) in het Engels

aanreiken:

aanreiken werkwoord (reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)

  1. aanreiken (geven; reiken; aangeven)
    to give; to hand over; give to; to pass
    • give werkwoord (gives, gave, giving)
    • hand over werkwoord (hands over, handed over, handing over)
    • give to werkwoord
    • pass werkwoord (passes, passed, passing)
    to hand
    – place into the hands or custody of 1
    • hand werkwoord (hands, handed, handing)
      • hand me the spoon, please1
  2. aanreiken (geven; overgeven; overhandigen; )
    to give; to hand over; to delate; to extend; to present with; give to; to pass; to offer; to deliver up
    • give werkwoord (gives, gave, giving)
    • hand over werkwoord (hands over, handed over, handing over)
    • delate werkwoord (delates, delated, delating)
    • extend werkwoord (extends, extended, extending)
    • present with werkwoord (presents with, presented with, presenting with)
    • give to werkwoord
    • pass werkwoord (passes, passed, passing)
    • offer werkwoord (offers, offered, offering)
    • deliver up werkwoord (delivers up, delivered up, delivering up)
    to hand
    – place into the hands or custody of 1
    • hand werkwoord (hands, handed, handing)
      • hand me the spoon, please1
  3. aanreiken (aanbieden; geven)
    to give; to offer; to pass
    • give werkwoord (gives, gave, giving)
    • offer werkwoord (offers, offered, offering)
    • pass werkwoord (passes, passed, passing)
    to hand
    – place into the hands or custody of 1
    • hand werkwoord (hands, handed, handing)
      • hand me the spoon, please1

Conjugations for aanreiken:

o.t.t.
  1. reik aan
  2. reikt aan
  3. reikt aan
  4. reiken aan
  5. reiken aan
  6. reiken aan
o.v.t.
  1. reikte aan
  2. reikte aan
  3. reikte aan
  4. reikten aan
  5. reikten aan
  6. reikten aan
v.t.t.
  1. heb aangereikt
  2. hebt aangereikt
  3. heeft aangereikt
  4. hebben aangereikt
  5. hebben aangereikt
  6. hebben aangereikt
v.v.t.
  1. had aangereikt
  2. had aangereikt
  3. had aangereikt
  4. hadden aangereikt
  5. hadden aangereikt
  6. hadden aangereikt
o.t.t.t.
  1. zal aanreiken
  2. zult aanreiken
  3. zal aanreiken
  4. zullen aanreiken
  5. zullen aanreiken
  6. zullen aanreiken
o.v.t.t.
  1. zou aanreiken
  2. zou aanreiken
  3. zou aanreiken
  4. zouden aanreiken
  5. zouden aanreiken
  6. zouden aanreiken
diversen
  1. reik aan!
  2. reikt aan!
  3. aangereikt
  4. aanreikende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanreiken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hand arbeider; arbeidskracht; boerenknecht; hand; handdruk; handje; hulpje; jat; klauw; klerk; knecht; knuist; medewerker; personeelslid; poot; werker; werkkracht; werkman; werknemer; wijzer
hand over afdracht
offer aanbieding; aanbod; bod; koopje; motie; offerte; overhandiging; prijsopgave; propositie; voorstel; voorstel doen
pass bergpas; entreebiljet; kaart; kaartje; pas; pasje; paspoort; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delate aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
deliver up aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
extend aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanbouwen; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bijbouwen; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; opzetten; stijgen; strekken; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
give aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; reiken; toesteken aangeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; cadeau doen; cadeau geven; declareren; doneren; geven; gunnen; iets toekennen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toebedelen; toekennen; toewijzen; verlenen; verstrekken
give to aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; reiken; toesteken
hand aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; reiken; toesteken
hand over aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; reiken; toesteken aanbieden; afdragen; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; indienen; inleveren; overdragen aan; overhandigen; thuisbezorgen
offer aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanbieden; beloven; bieden; cadeau doen; cadeau geven; indienen; laten zien; offreren; presenteren; schenken; toezeggen; tonen; uitloven; vertonen
pass aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; reiken; toesteken aankomen; aflopen; besteden; bezoeken; doorbrengen; gaan; gebeuren; iemand opzoeken; inhalen; langsgaan; langskomen; op visite gaan; passeren; plaats hebben; slagen voor; slijten; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijrijden; voorkomen; zich begeven; zich voordoen
present with aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken

Wiktionary: aanreiken


Cross Translation:
FromToVia
aanreiken give; donate donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.