Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanmaken (Nederlands) in het Engels

aanmaken:

aanmaken werkwoord (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)

  1. aanmaken (licht aansteken; ontsteken)
    to ignite; to inflame; to light; to kindle; to put on
    • ignite werkwoord (ignites, ignited, igniting)
    • inflame werkwoord (inflames, inflamed, inflaming)
    • light werkwoord (lights, lit, lighting)
    • kindle werkwoord (kindles, kindled, kindling)
    • put on werkwoord (puts on, put on, putting on)
  2. aanmaken (inschakelen; aanzetten; aandoen; starten)
    to switch on; turn on; to connect; to put on; to start; to light
    • switch on werkwoord (switchs on, switched on, switching on)
    • turn on werkwoord
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
    • put on werkwoord (puts on, put on, putting on)
    • start werkwoord (starts, started, starting)
    • light werkwoord (lights, lit, lighting)
  3. aanmaken (aansteken)
    to light; to kindle
    • light werkwoord (lights, lit, lighting)
    • kindle werkwoord (kindles, kindled, kindling)

Conjugations for aanmaken:

o.t.t.
  1. maak aan
  2. maakt aan
  3. maakt aan
  4. maken aan
  5. maken aan
  6. maken aan
o.v.t.
  1. maakte aan
  2. maakte aan
  3. maakte aan
  4. maakten aan
  5. maakten aan
  6. maakten aan
v.t.t.
  1. heb aangemaakt
  2. hebt aangemaakt
  3. heeft aangemaakt
  4. hebben aangemaakt
  5. hebben aangemaakt
  6. hebben aangemaakt
v.v.t.
  1. had aangemaakt
  2. had aangemaakt
  3. had aangemaakt
  4. hadden aangemaakt
  5. hadden aangemaakt
  6. hadden aangemaakt
o.t.t.t.
  1. zal aanmaken
  2. zult aanmaken
  3. zal aanmaken
  4. zullen aanmaken
  5. zullen aanmaken
  6. zullen aanmaken
o.v.t.t.
  1. zou aanmaken
  2. zou aanmaken
  3. zou aanmaken
  4. zouden aanmaken
  5. zouden aanmaken
  6. zouden aanmaken
diversen
  1. maak aan!
  2. maakt aan!
  3. aangemaakt
  4. aanmakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanmaken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanmaken (fabriceren; vervaardigen; produceren; vervaardiging; maken)
    the manufacturing; the producing; the making; the preparation; the production; the fabrication; the repairing
  2. aanmaken (toebereiding; bereiding; bereiden)
    the preparation

Vertaal Matrix voor aanmaken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fabrication aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging fabricage; fantasie; productie; verbeelding
light lichtje
making aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging aanmaak; constructie; creëren; fabricage; maken; productie; scheppen; vervaardiging
manufacturing aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging
preparation aanmaken; bereiden; bereiding; fabriceren; maken; produceren; toebereiding; vervaardigen; vervaardiging bereiden; klaarmaken; preparaat; voorbereiding
producing aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging
production aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging aanfok; aankweek; aankweken; aanmaak; aanplant; cultuur; drama; fabricage; fabricatie; fok; fokkerij; kweken; maken; productie; reproductie; schouwspel; stuk; teelt; toneelstuk; verbouw; vervaardiging; voortbrenging; voortplanting
put on aanstellerij; toneel
repairing aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging
start aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
connect aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aan elkaar bevestigen; aan elkaar knopen; aaneenschakelen; aanhaken; aankoppelen; aansluiten; bevestigen; bijeen voegen; combineren; doorverbinden; ergens aan bevestigen; ineensluiten; knopen; koppelen; onderling verbinden; paren; relateren; samenkoppelen; samenvoegen; van verband voorzien; vasthaken; vastkoppelen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verbinding maken
ignite aanmaken; licht aansteken; ontsteken aansteken; doen branden; ontbranden; ontsteken; ontvlammen; vuur maken; vuur vatten
inflame aanmaken; licht aansteken; ontsteken aansteken; doen branden; gepassioneerd raken; ontbranden; ontsteken; ontvlammen; vuur maken; vuur vatten
kindle aanmaken; aansteken; licht aansteken; ontsteken aansteken; doen branden; ontsteken; vuur maken
light aandoen; aanmaken; aansteken; aanzetten; inschakelen; licht aansteken; ontsteken; starten aansteken; aanstrijken; beschijnen; doen branden; doen ontvlammen; lichter worden van kleur; ontsteken; oplichten; verlichten; vuur maken; vuurmaken
put on aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; licht aansteken; ontsteken; starten aandoen; aankleden; aantrekken; omdoen; onderbinden; voorbinden; voordoen
start aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; afreizen; beginnen; een begin nemen; heengaan; inleiden; inluiden; intreden; inzetten; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; openen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; uitgeven; van start gaan; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
switch on aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aandoen; aandraaien; inschakelen
turn on aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aandoen; aandraaien; inschakelen; ontsluiten; opendraaien; openen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
put on aangedaan; aangezet; ingeschakeld
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
light licht; lichtwegend; loszinnig; niet donker; vederlicht
producing fabricerend; producerend

Wiktionary: aanmaken

aanmaken
verb
  1. een bepaalde substantie produceren
  2. een nieuw exemplaar van iets maken, voornamelijk op een computer
  3. doen branden

Cross Translation:
FromToVia
aanmaken build; construct; make construirebâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
aanmaken kindle; light; ignite enflammermettre en flamme.
aanmaken fabricate; manufacture; concoct fabriquerexécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
aanmaken produce; operate; impact; impinge; work; avail; affect; act; take action; move opéreraccomplir une œuvre, produire un effet.
aanmaken ask poserplacer, mettre sur quelque chose.
aanmaken prepare; work up préparerapprêter, disposer mettre une chose dans l’état convenable à l’usage auquel on la destiner.