Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. aanlijmen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanlijmen (Nederlands) in het Engels

aanlijmen:

aanlijmen werkwoord (lijm aan, lijmt aan, lijmde aan, lijmden aan, aangelijmd)

  1. aanlijmen (vastlijmen; lijmen)
    to adhere; with glue

Conjugations for aanlijmen:

o.t.t.
  1. lijm aan
  2. lijmt aan
  3. lijmt aan
  4. lijmen aan
  5. lijmen aan
  6. lijmen aan
o.v.t.
  1. lijmde aan
  2. lijmde aan
  3. lijmde aan
  4. lijmden aan
  5. lijmden aan
  6. lijmden aan
v.t.t.
  1. heb aangelijmd
  2. hebt aangelijmd
  3. heeft aangelijmd
  4. hebben aangelijmd
  5. hebben aangelijmd
  6. hebben aangelijmd
v.v.t.
  1. had aangelijmd
  2. had aangelijmd
  3. had aangelijmd
  4. hadden aangelijmd
  5. hadden aangelijmd
  6. hadden aangelijmd
o.t.t.t.
  1. zal aanlijmen
  2. zult aanlijmen
  3. zal aanlijmen
  4. zullen aanlijmen
  5. zullen aanlijmen
  6. zullen aanlijmen
o.v.t.t.
  1. zou aanlijmen
  2. zou aanlijmen
  3. zou aanlijmen
  4. zouden aanlijmen
  5. zouden aanlijmen
  6. zouden aanlijmen
diversen
  1. lijm aan!
  2. lijmt aan!
  3. aangelijmd
  4. aanlijmende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanlijmen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanlijmen (lijmen; vastlijmen)
    the gluing; the sticking
    • gluing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sticking [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor aanlijmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gluing aanlijmen; lijmen; vastlijmen kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen
sticking aanlijmen; lijmen; vastlijmen geprik; gesteek; kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adhere aanlijmen; lijmen; vastlijmen iets vastkleven; kleven; plakken; vastlijmen
with glue aanlijmen; lijmen; vastlijmen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sticking toetredend