Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aanleunen (Nederlands) in het Engels
aanleunen:
-
aanleunen (leunen tegen)
-
aanleunen (zich laten welgevallen)
Conjugations for aanleunen:
o.t.t.
- leun aan
- leunt aan
- leunt aan
- leunen aan
- leunen aan
- leunen aan
o.v.t.
- leunde aan
- leunde aan
- leunde aan
- leunden aan
- leunden aan
- leunden aan
v.t.t.
- heb aangeleund
- hebt aangeleund
- heeft aangeleund
- hebben aangeleund
- hebben aangeleund
- hebben aangeleund
v.v.t.
- had aangeleund
- had aangeleund
- had aangeleund
- hadden aangeleund
- hadden aangeleund
- hadden aangeleund
o.t.t.t.
- zal aanleunen
- zult aanleunen
- zal aanleunen
- zullen aanleunen
- zullen aanleunen
- zullen aanleunen
o.v.t.t.
- zou aanleunen
- zou aanleunen
- zou aanleunen
- zouden aanleunen
- zouden aanleunen
- zouden aanleunen
diversen
- leun aan!
- leunt aan!
- aangeleund
- aanleunende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor aanleunen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lean against | aanleunen; leunen tegen | |
lean on | aanleunen; leunen tegen | steunen op |
put up with | aanleunen; zich laten welgevallen | aanvaarden; accepteren; voor lief nemen; welgevallen; zich laten gevallen |
rest on | aanleunen; leunen tegen | berusten; gebaseerd zijn; steunen op |
submit to | aanleunen; zich laten welgevallen | aanvaarden; accepteren; dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; voor lief nemen; welgevallen; zich laten gevallen |