Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aanhouden op (Nederlands) in het Engels
aanhouden op:
-
aanhouden op (afstevenen op; aansturen op; afvaren op; afstomen op)
Conjugations for aanhouden op:
o.t.t.
- houd aan op
- houdt aan op
- houdt aan op
- houden aan op
- houden aan op
- houden aan op
o.v.t.
- hield aan op
- hield aan op
- hield aan op
- hielden aan op
- hielden aan op
- hielden aan op
v.t.t.
- ben aangehouden op
- bent aangehouden op
- is aangehouden op
- zijn aangehouden op
- zijn aangehouden op
- zijn aangehouden op
v.v.t.
- was aangehouden op
- was aangehouden op
- was aangehouden op
- waren aangehouden op
- waren aangehouden op
- waren aangehouden op
o.t.t.t.
- zal aanhouden op
- zult aanhouden op
- zal aanhouden op
- zullen aanhouden op
- zullen aanhouden op
- zullen aanhouden op
o.v.t.t.
- zou aanhouden op
- zou aanhouden op
- zou aanhouden op
- zouden aanhouden op
- zouden aanhouden op
- zouden aanhouden op
diversen
- houd aan op!
- houdt aan op!
- aangehouden op
- aanhoudende op
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor aanhouden op:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
head for | aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op | aansturen; aflopen; afstevenen; koers zetten naar; stevenen; vervoegen; zich begeven naar |
make for | aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op | aanpassen; aflopen; bedoelen; beogen; geschikt maken; koers zetten naar; stevenen; ten doel hebben; vervoegen; zich begeven naar |
sail | aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op | afreizen; afvaren; bevaren; bezeilen; heengaan; navigeren; uitvaren; van wal gaan; varen; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; zeilen |
steer for | aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op | stevenen |