Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. aangekleed:
  2. aankleden:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aangekleed (Nederlands) in het Engels

aangekleed:

aangekleed bijvoeglijk naamwoord

  1. aangekleed (gekleed)
    dressed

Vertaal Matrix voor aangekleed:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dressed aangekleed; gekleed gekleed; opgetut; speciaal gekleed

Verwante woorden van "aangekleed":

  • aangeklede

Wiktionary: aangekleed

aangekleed
past
  1. having clothes on

aankleden:

aankleden werkwoord (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)

  1. aankleden (aantrekken; aandoen)
    to dress; to put on
    • dress werkwoord (dresss, dressed, dressing)
    • put on werkwoord (puts on, put on, putting on)
  2. aankleden (versieringen aanbrengen; versieren; decoreren)
    to embellish; to decorate; to beautify
    • embellish werkwoord (embellishes, embellished, embellishing)
    • decorate werkwoord (decorates, decorated, decorating)
    • beautify werkwoord (beautifys, beautified, beautifying)

Conjugations for aankleden:

o.t.t.
  1. kleed aan
  2. kleedt aan
  3. kleedt aan
  4. kleden aan
  5. kleden aan
  6. kleden aan
o.v.t.
  1. kleedde aan
  2. kleedde aan
  3. kleedde aan
  4. kleedden aan
  5. kleedden aan
  6. kleedden aan
v.t.t.
  1. heb aangekleed
  2. hebt aangekleed
  3. heeft aangekleed
  4. hebben aangekleed
  5. hebben aangekleed
  6. hebben aangekleed
v.v.t.
  1. had aangekleed
  2. had aangekleed
  3. had aangekleed
  4. hadden aangekleed
  5. hadden aangekleed
  6. hadden aangekleed
o.t.t.t.
  1. zal aankleden
  2. zult aankleden
  3. zal aankleden
  4. zullen aankleden
  5. zullen aankleden
  6. zullen aankleden
o.v.t.t.
  1. zou aankleden
  2. zou aankleden
  3. zou aankleden
  4. zouden aankleden
  5. zouden aankleden
  6. zouden aankleden
diversen
  1. kleed aan!
  2. kleedt aan!
  3. aangekleed
  4. aankledende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aankleden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aankleden (kleden; aandoen; aantrekken)
    the clothing; the attiring; the dressing

Vertaal Matrix voor aankleden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attiring aandoen; aankleden; aantrekken; kleden
clothing aandoen; aankleden; aantrekken; kleden gewaad; kleding; kledingstuk; kleren; plunje; tenue; uniform
dress dracht; gewaad; japon; jurk; jurkje; kleding; kleren; livrei; robe; tenue; uitdossing; uniform; verwachting; zwangerschap
dressing aandoen; aankleden; aantrekken; kleden
put on aanstellerij; toneel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beautify aankleden; decoreren; versieren; versieringen aanbrengen opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; tooien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken
decorate aankleden; decoreren; versieren; versieringen aanbrengen afwerken; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; garneren; onderscheiden; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; ridderen; schotels garneren; sieren; tooien; tot eer strekken; verfraaien; verluchten; versieren; zich mooi maken
dress aandoen; aankleden; aantrekken afwerken; garneren; kleden; opmaken; opsmukken; schotels garneren; uitmonsteren; versieren; zich aankleden; zich kleden; zich tooien
embellish aankleden; decoreren; versieren; versieringen aanbrengen opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; tooien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken
put on aandoen; aankleden; aantrekken aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; licht aansteken; omdoen; onderbinden; ontsteken; starten; voorbinden; voordoen
- kleden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
put on aangedaan; aangezet; ingeschakeld

Synoniemen voor "aankleden":


Verwante definities voor "aankleden":

  1. iets versieren, gezelliger maken1
    • zullen we de zaal een beetje aankleden?1
  2. kleren aan het lijf doen1
    • wanneer kleden jullie je aan?1

Wiktionary: aankleden

aankleden
verb
  1. zijn kledij aantrekken
aankleden
verb
  1. to clothe (something or somebody)
  2. dress with a costume

Cross Translation:
FromToVia
aankleden dress; get dressed; clothe; fit; suit; array; attire habiller — Mettre des habits à quelqu’un…
aankleden furnish meublergarnir de meubles.
aankleden accept; receive; accredit; admit; clothe; dress; fit; suit; array; attire; cover; overlay; lag; plate; protect; coat; back; put on; apply; plaster; stucco revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
aankleden clothe; dress; fit; suit; array; attire vêtirhabiller, couvrir d’un vêtement.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van aangekleed