Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aan stukken springen (Nederlands) in het Engels
aan stukken springen:
aan stukken springen werkwoord (spring aan stukken, springt aan stukken, sprong aan stukken, aan stukken gesprongen)
-
aan stukken springen
Conjugations for aan stukken springen:
o.t.t.
- spring aan stukken
- springt aan stukken
- springt aan stukken
- springen aan stukken
- springen aan stukken
- springen aan stukken
o.v.t.
- sprong aan stukken
- sprong aan stukken
- sprong aan stukken
- sprong aan stukken
- sprong aan stukken
- sprong aan stukken
v.t.t.
- ben aan stukken gesprongen
- bent aan stukken gesprongen
- is aan stukken gesprongen
- zijn aan stukken gesprongen
- zijn aan stukken gesprongen
- zijn aan stukken gesprongen
v.v.t.
- was aan stukken gesprongen
- was aan stukken gesprongen
- was aan stukken gesprongen
- waren aan stukken gesprongen
- waren aan stukken gesprongen
- waren aan stukken gesprongen
o.t.t.t.
- zal aan stukken springen
- zult aan stukken springen
- zal aan stukken springen
- zullen aan stukken springen
- zullen aan stukken springen
- zullen aan stukken springen
o.v.t.t.
- zou aan stukken springen
- zou aan stukken springen
- zou aan stukken springen
- zouden aan stukken springen
- zouden aan stukken springen
- zouden aan stukken springen
diversen
- spring aan stukken!
- springt aan stukken!
- aan stukken gesprongen
- aan stukken springende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor aan stukken springen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
burst | aanval; bevlieging; opwelling; vlaag; vleug | |
crack | bam; barst; breuk; coryfee; crack; explosie; geweldenaar; kei; kiertje; knak; knal; knik; krak; kraken; ontploffing; plof; scheur | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
burst | aan stukken springen | exploderen; klappen; ontploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen |
crack | aan stukken springen | een krakend geluid maken; huizen kraken; klieven; kloven; knakken; knallen; knappen; kraken; losbreken; loskoppelen; openbreken; openrukken; opensperren; scheiden; splijten; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteensplijten; uitsplitsen |
shatter | aan stukken springen | aan stukken slaan; fijnmaken; ingooien; inslaan; kapotslaan; platdrukken; splinteren; stukslaan; tot splinters breken; uiteenspatten; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
burst | impulsief; in een opwelling |