Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
train
|
|
karavaan; sleep; spoortrein; trein; treinstel
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
brief
|
inlichten; onderrichten; voorlichten
|
inseinen
|
explain
|
inlichten; onderrichten; voorlichten
|
accentueren; belichten; beschrijven; duiden; mededelen; ontvouwen; ophelderen; opklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhalen; verhelderen; verklaren; vertellen; zeggen
|
inform
|
inlichten; onderrichten; voorlichten
|
aandienen; berichten; bewust maken; iets aankondigen; iets melden; informeren; inlichten; kennisgeven van; meedelen; melden; mening kenbaar maken; op de hoogte brengen; rapporteren; tippen; van iets in kennis stellen; verkondigen; verslag uitbrengen; verwittigen; waarschuwen; zeggen
|
instruct
|
inlichten; onderrichten; voorlichten
|
bijbrengen; doceren; gebieden; gelasten; instructie geven; instrueren; lesgeven; onderrichten; onderwijzen; opdracht geven; opdragen; voorschrijven
|
learn
|
inlichten; onderrichten; voorlichten
|
aanleren; aantreffen; aanwennen; bijbrengen; blokken; eigen maken; eigenmaken; gewend raken; horen; iets leren; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; meekrijgen; meepikken; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; studeren; te horen krijgen; tegenkomen; vernemen; verwerven; vinden; vossen
|
prepare
|
inlichten; onderrichten; voorlichten
|
bereiden; bijbrengen; brouwen; doceren; gereed maken; gereedmaken; iets toebereiden; in het leven roepen; inwerken; klaarmaken; maken; onderrichten; onderwijzen; prepareren; scheppen; toebereiden; toerusten; uitrusten; voorbereiden; voorbereiden op; voorbereiding treffen; voorbereidingen treffen; voorbewerken; voorwerken; zich uitrusten
|
teach
|
inlichten; onderrichten; voorlichten
|
bijbrengen; bijleren; doceren; leren; lesgeven; onderrichten; onderwijzen
|
train
|
inlichten; onderrichten; voorlichten
|
africhten; bekwamen; bijbrengen; blokken; coachen; dier africhten; doceren; dresseren; harden; leren; oefenen; onderrichten; onderwijzen; ontwikkelen; opleiden; repeteren; scholen; studeren; trainen
|
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
brief
|
|
bondig; eindig; haastig; kort; kortstondig; samengevat; terloops; vergankelijk; vluchtig; voorbijgaand
|