Overzicht
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- grip:
-
Wiktionary:
- grip → handvat, begrip, grip, greep, griep
- grip → grijpen
- grip → contact, griep, grijpen, vatten, bemachtigen, aangrijpen, vastgrijpen, aandrijving
Engels
Uitgebreide vertaling voor grip (Engels) in het Nederlands
grip:
-
the grip
-
the grip (handle)
-
to grip (clasp; clutch; grasp; seize)
-
to grip (grab; catch; seize; capture; trap)
-
to grip (snatch away; grasp; caught; snatch; seize; catch; drag; clutch; yearn; reach; slog away; toil and moil; rummage about; rout; clasp; pilfer; snout; slave away; stick; root; scratch)
-
to grip (grab; clamp; grasp; take hold of; clasp; catch; seize)
Conjugations for grip:
present
- grip
- grip
- grips
- grip
- grip
- grip
simple past
- gripped
- gripped
- gripped
- gripped
- gripped
- gripped
present perfect
- have gripped
- have gripped
- has gripped
- have gripped
- have gripped
- have gripped
past continuous
- was gripping
- were gripping
- was gripping
- were gripping
- were gripping
- were gripping
future
- shall grip
- will grip
- will grip
- shall grip
- will grip
- will grip
continuous present
- am gripping
- are gripping
- is gripping
- are gripping
- are gripping
- are gripping
subjunctive
- be gripped
- be gripped
- be gripped
- be gripped
- be gripped
- be gripped
diverse
- grip!
- let's grip!
- gripped
- gripping
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor grip:
Verwante woorden van "grip":
Synoniemen voor "grip":
Verwante definities voor "grip":
Wiktionary: grip
grip
Cross Translation:
noun
grip
-
A handle or other place to grip
- grip → handvat
-
A hold or way of holding, particularly with the hand
-
to take hold
- grip → grijpen
noun
-
een vierusziekte die jaarlijks vele mensen ziek maakt en die voor ouderen gevaarlijk kan zijn
-
een functie uit de filmwereld met diverse taken, zoals opbouw, transport, opbouw camera en het duwen van de dolly
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• grip | → contact | ↔ Haftung — Physik: Halt auf einer Oberfläche |
• grip | → griep | ↔ Influenza — Medizin: eine akute, fieberhafte Virus-Infektion, vorwiegend mit Entzündung der Atemwege, welche endemisch, epidemisch oder pandemisch auftritt und durch das Influenza-Virus verursacht wird |
• grip | → grijpen; vatten | ↔ erfassen — (transitiv) ergreifen, mitreißen |
• grip | → grijpen | ↔ greifen — etwas mit der Hand nehmen, packen, anfassen, festhalten |
• grip | → bemachtigen; grijpen; aangrijpen; vastgrijpen | ↔ agripper — sens transitif |
• grip | → aandrijving | ↔ prise — faculté de prendre, de saisir. |