Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gewoonheid (Nederlands) in het Engels

gewoonheid:

gewoonheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de gewoonheid (alledaagsheid; platitude)
    the plainness; the ordinariness; the commonness

Vertaal Matrix voor gewoonheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
commonness alledaagsheid; gewoonheid; platitude algemeenheid; gangbaarheid; gebruikelijkheid
ordinariness alledaagsheid; gewoonheid; platitude
plainness alledaagsheid; gewoonheid; platitude eenvoud; simpelheid; soberheid

Verwante woorden van "gewoonheid":


gewoon:

gewoon bijvoeglijk naamwoord

  1. gewoon (gebruikelijk; gangbaar; gemeen; normaal)
    usual; ordinary; common; customary; commonly; quite common; habitual; ordinarily
  2. gewoon (gangbaar; gebruikelijk; courant)
    common; current; acceptable
  3. gewoon (gewend)
    used to
  4. gewoon (normaal)
    normal
    • normal bijvoeglijk naamwoord
  5. gewoon (niets bijzonders; ordinair; alledaags; eenvoudig)
    ordinary; common; plain; ordinarily

Vertaal Matrix voor gewoon:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
common algemene; park; stadspark
current drift; driftstroom; electrische stroom; elektriciteit; energie; stroom; thermiek; zeestroming
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acceptable courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon aannemelijk; aanvaardbaar; acceptabel; geloofwaardig; plausibel; waarschijnlijk
common alledaags; courant; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; niets bijzonders; normaal; ordinair algemeen; alledaagse; gemeenschappelijk; meer personen betreffend
current courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon actueel; actuele; bijdetijds; eindig; huidig; modern; momenteel; momentele; op dit ogenblik; tegenwoordig; van vandaag; vergankelijk; voorbijgaand
customary gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal gewoontegetrouw; traditiegetrouw; traditioneel; volgens de traditie
habitual gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal
normal gewoon; normaal geregeld; op vaste tijden; regelmatig; regulier
ordinary alledaags; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; niets bijzonders; normaal; ordinair
plain vlakte
used to gewend; gewoon
usual gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal
- gangbaar; normaal
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
commonly gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal
ordinarily alledaags; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; niets bijzonders; normaal; ordinair
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plain alledaags; eenvoudig; gewoon; niets bijzonders; ordinair blank; cru; direct; effen; gewoonweg; klinkklaar; lelijk; lelijk uitziend; onbewimpeld; ongelakt; ongezouten; onknap; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; puur; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; van één kleur; vrij; vrijelijk; vrijuit; wit; wit van huidskleur
quite common gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal doodgewoon

Verwante woorden van "gewoon":


Synoniemen voor "gewoon":


Antoniemen van "gewoon":


Verwante definities voor "gewoon":

  1. wat veel voorkomt of gebruikt wordt1
    • hij heeft gewoon griep, niets bijzonders!1
  2. nou eenmaal1
    • dat vind ik gewoon lekker1

Wiktionary: gewoon

gewoon
adjective
  1. iets ~ zijn: ergens aan gewend zijn
gewoon
adverb
  1. in the expected or customary manner
  2. only, simply, merely
  3. usually or as a general rule
adjective
  1. usual, ordinary
  2. ordinary
  3. usual
  4. mutual
  5. normal, routine
  6. common, mundane
  7. normal
  8. most commonly occurring
  9. having to do with common people
  10. accustomed, apt

Cross Translation:
FromToVia
gewoon accustomed; customary; usual; wonted; conventional; habitual habituel — Qui est devenu une habitude, qui est passé en habitude.
gewoon ordinary; run of the mill; run-of-the-mill ordinairecommun ; habituel.