Nederlands

Uitgebreide vertaling voor meet (Nederlands) in het Engels

meet:

meet [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de meet (finishlijn; eindpunt; finish; einde; eindstreep)
    the finish; the finishing point; the finishing line

Vertaal Matrix voor meet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
finish einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet afkrijgen; afwerking; end; fineer; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
finishing line einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet
finishing point einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
finish aankomen; afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; garneren; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opruimen; opsmukken; perfectioneren; regelen; reinigen; schoonmaken; schotels garneren; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uithalen; uitkrijgen; uitmesten; uitpraten; uitruimen; uitspelen; uitspreken; versieren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen

Verwante woorden van "meet":


Wiktionary: meet

meet
noun
  1. een grensstreep, een eindstreep
meet
noun
  1. end

Cross Translation:
FromToVia
meet aim; destination; objective; goal; finish; object; purpose ZielAusrichtung oder Endpunkt einer Bestrebung

meet vorm van meten:

meten werkwoord (meet, mat, maten, gemeten)

  1. meten (diepte bepalen; peilen; opmeten)
    to measure; to gauge
    • measure werkwoord (measures, measured, measuring)
    • gauge werkwoord (gauges, gauged, gauging)

Conjugations for meten:

o.t.t.
  1. meet
  2. meet
  3. meet
  4. meten
  5. meten
  6. meten
o.v.t.
  1. mat
  2. mat
  3. mat
  4. maten
  5. maten
  6. maten
v.t.t.
  1. heb gemeten
  2. hebt gemeten
  3. heeft gemeten
  4. hebben gemeten
  5. hebben gemeten
  6. hebben gemeten
v.v.t.
  1. had gemeten
  2. had gemeten
  3. had gemeten
  4. hadden gemeten
  5. hadden gemeten
  6. hadden gemeten
o.t.t.t.
  1. zal meten
  2. zult meten
  3. zal meten
  4. zullen meten
  5. zullen meten
  6. zullen meten
o.v.t.t.
  1. zou meten
  2. zou meten
  3. zou meten
  4. zouden meten
  5. zouden meten
  6. zouden meten
diversen
  1. meet!
  2. meet!
  3. gemeten
  4. metend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor meten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gauge duimstok; graadmeter; ijk; ijkmerk; indicator; maatstaf; maatstok
measure afmeting; beslissing; dimensie; formaat; gematigdheid; grootte; ingetogenheid; maat; maatbeker; maateenheid; maatregel; maatstaf; mate; matigheid; norm; omvang; raadsbesluit; schikking; standaard; stemmigheid; voorziening
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gauge diepte bepalen; meten; opmeten; peilen diepte loden; kalibreren
measure diepte bepalen; meten; opmeten; peilen

Verwante woorden van "meten":


Verwante definities voor "meten":

  1. bepalen hoe groot of lang of breed iets is1
    • we meten de lengte van de gordijnen1

Wiktionary: meten

meten
verb
  1. de waarde van een bepaalde grootheid bepalen door deze te vergelijken met een ijkwaarde
meten
verb
  1. estimate the unit size
  2. ascertain the quantity of a unit
  3. measure
  4. record date and time of
noun
  1. act of measuring

Cross Translation:
FromToVia
meten measure messentransitiv: eine Größe mit Hilfe eines Maßes bestimmen
meten measure mesurer — Chercher à connaître, ou déterminer une quantité par le moyen d’une mesure.



Engels

Uitgebreide vertaling voor meet (Engels) in het Nederlands

meet:

to meet werkwoord (meets, met, meeting)

  1. to meet (become acquainted with; become acquainted; get to know; make the acquaintance of)
    ontmoeten; kennis maken met
    • ontmoeten werkwoord (ontmoet, ontmoette, ontmoetten, ontmoet)
    • kennis maken met werkwoord (maak kennis met, maakt kennis met, maakte kennis met, maakten kennis met, kennis gemaakt met)
  2. to meet
    ontmoeten; treffen; tegenkomen
    • ontmoeten werkwoord (ontmoet, ontmoette, ontmoetten, ontmoet)
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • tegenkomen werkwoord (kom tegen, komt tegen, kwam tegen, kwamen tegen, tegengekomen)
  3. to meet (assemble; gather; come together)
    samenkomen; bijeenkomen
    • samenkomen werkwoord (kom samen, komt samen, kwam samen, kwamen samen, samengekomen)
    • bijeenkomen werkwoord (kom bijeen, komt bijeen, kwam bijeen, kwamen bijeen, bijeengekomen)
  4. to meet (consider; deliberate; reflect; )
    overwegen; beraadslagen
    • overwegen werkwoord (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • beraadslagen werkwoord (beraadslaag, beraadslaagt, beraadslaagde, beraadslaagden, beraadslaagd)
    overleggen
    – het praten erover 1
    • overleggen werkwoord (overleg, overlegt, overlegde, overlegden, overlegd)
  5. to meet (get acquainted with; be introduced)
    kennismaken
    • kennismaken werkwoord (maak kennis, maakt kennis, maakte kennis, maakten kennis, kennis gemaakt)
  6. to meet (come across; find; discover; learn)
    vinden; tegenkomen; aantreffen
    • vinden werkwoord (vind, vindt, vond, vonden, gevonden)
    • tegenkomen werkwoord (kom tegen, komt tegen, kwam tegen, kwamen tegen, tegengekomen)
    • aantreffen werkwoord (tref aan, treft aan, trof aan, troffen aan, aangetroffen)
  7. to meet (get together; see each other; meet each other)
  8. to meet (have a conference; hold session)
    confereren; een conferentie houden
    • confereren werkwoord (confereer, confereert, confereerde, confereerden, geconfereerd)
    • een conferentie houden werkwoord (houd een conferentie, houdt een conferentie, hield een conferentie, hielden een conferentie, een conferentie gehouden)
  9. to meet (to meet in a conference; have a meeting)

Conjugations for meet:

present
  1. meet
  2. meet
  3. meets
  4. meet
  5. meet
  6. meet
simple past
  1. met
  2. met
  3. met
  4. met
  5. met
  6. met
present perfect
  1. have met
  2. have met
  3. has met
  4. have met
  5. have met
  6. have met
past continuous
  1. was meeting
  2. were meeting
  3. was meeting
  4. were meeting
  5. were meeting
  6. were meeting
future
  1. shall meet
  2. will meet
  3. will meet
  4. shall meet
  5. will meet
  6. will meet
continuous present
  1. am meeting
  2. are meeting
  3. is meeting
  4. are meeting
  5. are meeting
  6. are meeting
subjunctive
  1. be met
  2. be met
  3. be met
  4. be met
  5. be met
  6. be met
diverse
  1. meet!
  2. let's meet!
  3. met
  4. meeting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor meet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantreffen encountering; locating
overwegen considering
samenkomen assemble; forgather
treffen affecting; concerning; encounter; meeting; touching
vinden encountering; locating
- sports meeting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantreffen come across; discover; find; learn; meet
beraadslagen consider; deliberate; discuss; have a conference; hold session; meet; reflect; think it over
bijeenkomen assemble; come together; gather; meet
confereren have a conference; hold session; meet
een conferentie houden have a conference; hold session; meet
elkaar ontmoeten get together; meet; meet each other; see each other assemble; forgather; get together; see each other; visit
in vergadering bijeenzijn have a meeting; meet; to meet in a conference
kennis maken met become acquainted; become acquainted with; get to know; make the acquaintance of; meet
kennismaken be introduced; get acquainted with; meet
ontmoeten become acquainted; become acquainted with; get to know; make the acquaintance of; meet
overleggen consider; deliberate; discuss; have a conference; hold session; meet; reflect; think it over
overwegen consider; deliberate; discuss; have a conference; hold session; meet; reflect; think it over consider; regard; think it over; think out; think over
samenkomen assemble; come together; gather; meet assemble; come together; enjoin; forgather; get together; join; see each other; to gather; visit
tegenkomen come across; discover; find; learn; meet
treffen meet affect; assemble; concern; end up at; fall; forgather; get together; hit; impress; influence; land; move; see each other; strike; touch; visit
vinden come across; discover; find; learn; meet discover; find; learn; localise; localize; locate; trace
- adjoin; assemble; come across; conform to; contact; converge; cope with; encounter; fill; fit; foregather; forgather; fulfil; fulfill; gather; get together; match; play; receive; run across; run into; satisfy; see; suffer; take on; touch
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- fitting
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- answer; assemble; gather together; oblige; receive

Verwante woorden van "meet":


Synoniemen voor "meet":


Antoniemen van "meet":


Verwante definities voor "meet":

  1. being precisely fitting and right2
    • it is only meet that she should be seated first2
  2. a meeting at which a number of athletic contests are held2
  3. contend against an opponent in a sport, game, or battle2
  4. fill or meet a want or need2
  5. be in direct physical contact with; make contact2
    • The wire must not contact the metal cover2
  6. meet by design; be present at the arrival of2
    • Can you meet me at the train station?2
  7. come together2
    • I'll probably see you at the meeting2
  8. undergo or suffer2
    • meet a violent death2
  9. collect in one place2
  10. get together socially or for a specific purpose2
  11. satisfy or fulfill2
    • meet a need2
  12. get to know; get acquainted with2
    • I met this really handsome guy at a bar last night!2
    • we met in Singapore2
  13. satisfy a condition or restriction2
    • Does this paper meet the requirements for the degree?2
  14. be adjacent or come together2
  15. experience as a reaction2
    • My proposal met with much opposition2

Wiktionary: meet

meet
verb
  1. comply with
  2. converge and touch
  3. be introduced to
  4. see through arrangement
  5. encounter by accident
meet
verb
  1. eerste begroeting
  2. met iemand kennismaken en een gesprek voeren
  3. bij toeval ontmoeten
  4. in vergadering bijeenkomen, een vergadering bijwonen

Cross Translation:
FromToVia
meet nakomen; naleven; uitvoeren; verrichten; vervullen; voltrekken accomplirachever entièrement.
meet aantreffen; ontmoeten; tegemoet treden; tegenkomen; treffen; aanboren rencontrertrouver en chemin une personne ou une chose.
meet vergaderen; zitting houden siéger — Occuper un siège dans un organe officiel ou administratif.

Verwante vertalingen van meet