Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afkopen (Nederlands) in het Engels
afkopen:
-
het afkopen (afkoop)
-
afkopen (schadeloosstellen; tevredenstellen)
to reimburse; to compensate; indemnify; to repay; buy them out-
indemnify werkwoord
-
buy them out werkwoord
-
afkopen (schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden)
to reimburse; to restitute; to repay; to compensate; to buy off; indemnificate; to make good-
indemnificate werkwoord
Conjugations for afkopen:
o.t.t.
- koop af
- koopt af
- koopt af
- kopen af
- kopen af
- kopen af
o.v.t.
- kocht af
- kocht af
- kocht af
- kochten af
- kochten af
- kochten af
v.t.t.
- heb afgekocht
- hebt afgekocht
- heeft afgekocht
- hebben afgekocht
- hebben afgekocht
- hebben afgekocht
v.v.t.
- had afgekocht
- had afgekocht
- had afgekocht
- hadden afgekocht
- hadden afgekocht
- hadden afgekocht
o.t.t.t.
- zal afkopen
- zult afkopen
- zal afkopen
- zullen afkopen
- zullen afkopen
- zullen afkopen
o.v.t.t.
- zou afkopen
- zou afkopen
- zou afkopen
- zouden afkopen
- zouden afkopen
- zouden afkopen
diversen
- koop af!
- koopt af!
- afgekocht
- afkopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze