Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. praal:
  2. pralen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor praal (Nederlands) in het Engels

praal:

praal [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de praal (pracht; glans; luister; pronk)
    the splendour; the glory; the splendor
    • splendour [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • glory [the ~] zelfstandig naamwoord
    • splendor [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans

Vertaal Matrix voor praal:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
glory glans; luister; praal; pracht; pronk befaamdheid; beroemdheid; gelukzaligheid; glorie; heerlijkheid; in de mode zijn; populariteit; roem
splendor glans; luister; praal; pracht; pronk fonkelen; fonkeling; glitter; glorie; schittering; sprankelen
splendour glans; luister; praal; pracht; pronk fonkelen; fonkeling; glitter; glorie; schittering; sprankelen

Verwante woorden van "praal":


Wiktionary: praal

praal
noun
  1. A colourful show or display
  2. a splendid display of something.
  3. show of magnificence

Cross Translation:
FromToVia
praal glory; splendour; splendor Prachtoptisch überwältigender Zustand; enorme oder üppige Schönheit
praal pomp; splendour; grandeur; state; display; parade pompecortège solennel, déploiement de fastes, appareil magnifique, somptueux.
praal pomp; splendour; grandeur; state; marvel splendeur — Maginificence

praal vorm van pralen:

pralen werkwoord (praal, praalt, praalde, praalden, gepraald)

  1. pralen (pronken; te kijk lopen met; geuren)
    to show off
    • show off werkwoord (shows off, showed off, showing off)

Conjugations for pralen:

o.t.t.
  1. praal
  2. praalt
  3. praalt
  4. pralen
  5. pralen
  6. pralen
o.v.t.
  1. praalde
  2. praalde
  3. praalde
  4. praalden
  5. praalden
  6. praalden
v.t.t.
  1. heb gepraald
  2. hebt gepraald
  3. heeft gepraald
  4. hebben gepraald
  5. hebben gepraald
  6. hebben gepraald
v.v.t.
  1. had gepraald
  2. had gepraald
  3. had gepraald
  4. hadden gepraald
  5. hadden gepraald
  6. hadden gepraald
o.t.t.t.
  1. zal pralen
  2. zult pralen
  3. zal pralen
  4. zullen pralen
  5. zullen pralen
  6. zullen pralen
o.v.t.t.
  1. zou pralen
  2. zou pralen
  3. zou pralen
  4. zouden pralen
  5. zouden pralen
  6. zouden pralen
diversen
  1. praal!
  2. praalt!
  3. gepraald
  4. pralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor pralen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
show off geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; tentoonspreiden; uitspringen; uitstallen; uitsteken

Verwante woorden van "pralen":


Wiktionary: pralen


Cross Translation:
FromToVia
pralen parade; display; flaunt; strut parader — Traductions à trier suivant le sens