Engels

Uitgebreide vertaling voor stander (Engels) in het Nederlands

stander vorm van stand:

stand [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the stand (stall; booth)
    de stand; de kraam; het stalletje
    • stand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kraam [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stalletje [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the stand
    de stand; stand op jaarbeurs
  3. the stand (chassis; support; leg)
    de voet; het onderstel; de staander; de poot
    • voet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • onderstel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • staander [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • poot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. the stand (position; attitude)
    de houding; stellingname; de standpuntbepaling; het standpunt; de positie; de bewering; het thema
  5. the stand (socle; tripod; support; pillar; column)
    de sokkel; de voetstuk; zuilvoet
    • sokkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • voetstuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zuilvoet [znw.] zelfstandig naamwoord
  6. the stand (way of thinking; perspective; point of view; )
    het gezichtspunt; de opvatting; de visie; het inzicht; de interpretatie; de zienswijze; de denkbeeld; het standpunt; de idee; de mening; de opinie; het oordeel; de lezing
    • gezichtspunt [het ~] zelfstandig naamwoord
    • opvatting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • visie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • inzicht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • interpretatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zienswijze [de ~] zelfstandig naamwoord
    • denkbeeld [de ~] zelfstandig naamwoord
    • standpunt [het ~] zelfstandig naamwoord
    • idee [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • mening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • opinie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • oordeel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • lezing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  7. the stand (mat; coaster; table-mat)
    de mat; het matje; de onderlegger; de onderzetter; de placemat; het tafelmatje
    • mat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • matje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • onderlegger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • onderzetter [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • placemat [de ~] zelfstandig naamwoord
    • tafelmatje [het ~] zelfstandig naamwoord
  8. the stand (market stall; booth; stall)
    het kraampje
    • kraampje [het ~] zelfstandig naamwoord
  9. the stand (tripod; support)
    de driepoot
    • driepoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  10. the stand (witness stand; witness box)
    de getuigenbank

to stand werkwoord (stands, stood, standing)

  1. to stand (bear; persist; endure; tolerate)
    dragen; volhouden; verdragen; doorstaan; uithouden; verduren; uitzingen; dulden; harden
    • dragen werkwoord (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
    • volhouden werkwoord (houd vol, houdt vol, hield vol, hielden vol, volgehouden)
    • verdragen werkwoord (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • doorstaan werkwoord (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
    • uithouden werkwoord (houd uit, houdt uit, hield uit, hielden uit, uitgehouden)
    • verduren werkwoord (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)
    • uitzingen werkwoord (zing uit, zingt uit, zong uit, zongen uit, uitgezongen)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • harden werkwoord (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)
  2. to stand (endure; bear; sustain)
    doorstaan; verdragen; doorleven; verteren; verduren
    • doorstaan werkwoord (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
    • verdragen werkwoord (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • doorleven werkwoord
    • verteren werkwoord (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
    • verduren werkwoord (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)
  3. to stand (endure; bear)
    verdragen; velen; dulden
    • verdragen werkwoord (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • velen werkwoord (veel, veelt, veelde, veelden, geveeld)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
  4. to stand (stand up)
    – be standing; be upright 1
    staan
    • staan werkwoord (sta, staat, stond, stonden, gestaan)

Conjugations for stand:

present
  1. stand
  2. stand
  3. stands
  4. stand
  5. stand
  6. stand
simple past
  1. stood
  2. stood
  3. stood
  4. stood
  5. stood
  6. stood
present perfect
  1. have stood
  2. have stood
  3. has stood
  4. have stood
  5. have stood
  6. have stood
past continuous
  1. was standing
  2. were standing
  3. was standing
  4. were standing
  5. were standing
  6. were standing
future
  1. shall stand
  2. will stand
  3. will stand
  4. shall stand
  5. will stand
  6. will stand
continuous present
  1. am standing
  2. are standing
  3. is standing
  4. are standing
  5. are standing
  6. are standing
subjunctive
  1. be stood
  2. be stood
  3. be stood
  4. be stood
  5. be stood
  6. be stood
diverse
  1. stand!
  2. let's stand!
  3. stood
  4. standing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor stand:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bewering attitude; position; stand announcement; assertion; notification; statement
denkbeeld angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; reading; stand; version; view; vision; way of thinking concept; conception; idea; image; insight; notion; thought; vision
driepoot stand; support; tripod
getuigenbank stand; witness box; witness stand
gezichtspunt angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; reading; stand; version; view; vision; way of thinking opinion; point of view; position; standpoint; view
harden making resistant; making withstand
houding attitude; position; stand mentality; posture; price; quotation; rate; state of mind; stock price; value
idee angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; reading; stand; version; view; vision; way of thinking idea; image; insight; notion; perception; thought; understanding
interpretatie angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; reading; stand; version; view; vision; way of thinking elucidation; explanation; interpretation; reading; version
inzicht angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; reading; stand; version; view; vision; way of thinking awareness; comprehension; discernment; grasp; insight; mind; notion; perception; reason; understanding; vision
kraam booth; stall; stand
kraampje booth; market stall; stall; stand
lezing angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; reading; stand; version; view; vision; way of thinking address; deliver a lecture; reading; speech; turn to read; version
mat coaster; mat; stand; table-mat door-mat; grass; grassed surface; rush-bottom
matje coaster; mat; stand; table-mat
mening angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; reading; stand; version; view; vision; way of thinking idea; insight; notion; opinion; view; vision
onderlegger coaster; mat; stand; table-mat
onderstel chassis; leg; stand; support bogie; chassis; landing gear; undercarriage
onderzetter coaster; mat; stand; table-mat coaster; mat
oordeel angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; reading; stand; version; view; vision; way of thinking idea; insight; judgement; notion; opinion; view; vision
opinie angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; reading; stand; version; view; vision; way of thinking idea; insight; notion; opinion; view; vision
opvatting angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; reading; stand; version; view; vision; way of thinking idea; insight; notion; vision
placemat coaster; mat; stand; table-mat
poot chassis; leg; stand; support faggot; fagot; foot; gay; hand; leg; palm; paw; queer; sissy
positie attitude; position; stand aspect; attitude; condition; function; installment; instalment; job; lay-out; location; position; post; situation; state
sokkel column; pillar; socle; stand; support; tripod
staander chassis; leg; stand; support
stalletje booth; stall; stand
stand booth; stall; stand class; level; position; posture; social class; social group; social position
stand op jaarbeurs stand
standpunt angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; position; reading; stand; version; view; vision; way of thinking attitude; opinion; point of view; position; standpoint; view
standpuntbepaling attitude; position; stand determination of position
stellingname attitude; position; stand
tafelmatje coaster; mat; stand; table-mat
thema attitude; position; stand item; principal theme; subject; subject matter; theme; topic
visie angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; reading; stand; version; view; vision; way of thinking idea; insight; notion; perception; vision
voet chassis; leg; stand; support bone of the foot; foot; human foot; leg; pes
voetstuk column; pillar; socle; stand; support; tripod
zienswijze angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; reading; stand; version; view; vision; way of thinking idea; insight; notion; vision
zuilvoet column; pillar; socle; stand; support; tripod
- bandstand; base; outdoor stage; pedestal; point of view; rack; sales booth; stall; standpoint; standstill; tie-up; viewpoint
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorleven bear; endure; stand; sustain
doorstaan bear; endure; persist; stand; sustain; tolerate
dragen bear; endure; persist; stand; tolerate have on; prop; prop up; shore; support; wear
dulden bear; endure; persist; stand; tolerate admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate
harden bear; endure; persist; stand; tolerate become hard; harden; iron; lead up; practice; practise; steel; toughen; train; tutor
staan stand; stand up become; flatter; suit
uithouden bear; endure; persist; stand; tolerate
uitzingen bear; endure; persist; stand; tolerate
velen bear; endure; stand
verdragen bear; endure; persist; stand; sustain; tolerate
verduren bear; endure; persist; stand; sustain; tolerate
verteren bear; endure; stand; sustain be lost; be wrecked; become worn; consume; crash; decay; decline; degenerate; deteriorate; digest; fall into decline; get worn out; meet an accident; perish; rot; spend money; wear out
volhouden bear; endure; persist; stand; tolerate hold on; keep on; keep up; persevere; persist
- fend; place upright; remain firm; resist; stand up
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mat dopey; dozy; drained; drowsy; dull; dusted; frosted; languid; listless; mat; matt; matted; mindless; misty; muzzy; powdered; sleepy; soporific; staggered; stupefied; tired; washed out; weary
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
standpunt regarding
thema desktop theme; scene; theme
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- space

Verwante woorden van "stand":


Synoniemen voor "stand":


Antoniemen van "stand":


Verwante definities voor "stand":

  1. a defensive effort1
    • the army made a final stand at the Rhone1
  2. a stop made by a touring musical or theatrical group to give a performance1
    • a one-night stand1
  3. a platform where a (brass) band can play in the open air1
  4. a support or foundation1
  5. a support for displaying various articles1
  6. a booth where articles are displayed for sale1
  7. tiered seats consisting of a structure (often made of wood) where people can sit to watch an event (game or parade)1
  8. a small table for holding articles of various kinds1
    • a bedside stand1
  9. a mental position from which things are viewed1
  10. an interruption of normal activity1
  11. a growth of similar plants (usually trees) in a particular area1
    • they cut down a stand of trees1
  12. the position where a thing or person stands1
  13. have or maintain a position or stand on an issue1
    • Where do you stand on the War?1
  14. withstand the force of something1
    • stand the test of time1
  15. be available for stud services1
  16. be standing; be upright1
    • We had to stand for the entire performance!1
  17. put into an upright position1
    • Can you stand the bookshelf up?1
  18. be in some specified state or condition1
    • I stand corrected1
  19. hold one's ground; maintain a position; be steadfast or upright1
    • I am standing my ground and won't give in!1
  20. be tall; have a height of; copula1
    • She stands 6 feet tall1
  21. be in effect; be or remain in force1
    • The law stands!1
  22. remain inactive or immobile1
    • standing water1
  23. occupy a place or location, also metaphorically1
    • We stand on common ground1

Wiktionary: stand

stand
verb
  1. to support oneself on the feet in an erect position
  2. to rise to one’s feet
  3. to remain motionless
  4. to undergo; withstand; hold up
  5. to tolerate
  6. to place in an upright or standing position
noun
  1. defensive position or effort
  2. resolute, unwavering position
  3. device to hold something upright or aloft
  4. particular grove or other group of trees
  5. small building or booth
  6. designated spot where someone or something may stand or wait
stand
verb
  1. bezitten
  2. zich in verticale toestand van rust bevinden
noun
  1. plaats op een tentoonstelling
  2. een vaste plaats waar iemand zich bevindt
  3. de plaatsen voor het publiek

Cross Translation:
FromToVia
stand arrest; stilstand arrêt — Action de s’arrêter ; fait d’être arrêté
stand mening; dunk; opinie; visie; zienswijze; advies; raadgeving avis — Ce que l’on penser et aussi ce que l’on en dit, opinion.
stand stilstand; halte; pleisterplaats; stopplaats; hapering haltepause, station des gens de guerre dans leur marche.
stand stalletje; keet; kraam; loods; schuur; tent kiosque — urbanisme|fr siècle|XVIII Dans l’aménagement des parc et jardin, pavillon pour l’agrément ou la musique, d’inspiration oriental, de structure léger et ouverte et de plan circulaire ou polygonal.
stand opinie; mening; dunk; visie; zienswijze opinionavis de celui qui opiner sur quelque affaire mise en délibération.
stand aanstelling; positie; houding; stand positionsituation dans une structure, place dans un ensemble de coordonnées ; lieu, point où une chose place, situation.
stand verzet; weerstand; tegenkanting; tegenstand; tegenweer résistancequalité par laquelle un corps résister à l’action d’un autre corps.
stand tegenspartelen; tegenstreven; weerstaan; zich verzetten résister — Ne pas céder, ou céder difficilement au choc, à la pression, à l’action d’un autre corps, à une force, à un effort quelconque.
stand gaan staan; opstaan; opdagen; opdraven; te voorschijn komen; uitkomen; verschijnen surgir — Traductions à trier suivant le sens
stand gaan staan; opstaan; opspringen sursauter — Faire un sursaut, un mouvement brusque en étant surpris.
stand aanzien; dulden; toelaten; tolereren; velen; verdragen; pikken tolérersupporter.
stand staan être debout — Se tenir verticalement, sur ses pieds ou sur ses bases.

stander:


Synoniemen voor "stander":


Antoniemen van "stander":

  • sitter

Verwante definities voor "stander":

  1. an organism (person or animal) that stands1
    • a crowd of sitters and standers1