Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. kram:
  2. krammen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kram (Nederlands) in het Engels

kram:

kram [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de kram
    the clamp; the cramp-iron; the cramp; the clip
    • clamp [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cramp-iron [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cramp [the ~] zelfstandig naamwoord
    • clip [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kram:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clamp kram klamp; klem; klemhaak; koeklauw; lijmtang
clip kram clip; kleine tik; klem; klemhaak; klopje; mediaclip; multimediaclip; scheerwol; tang; tikje
cramp kram klem; klemhaak; kramp; lijmtang; spiersamentrekking
cramp-iron kram klem; klemhaak
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clamp aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; knellen; krammen; met een kram vastmaken; vasthouden; vastklampen; vastklemmen; vastknellen; vastpakken
clip een opdonder verkopen; haar kort laten knippen; inkorten; knotten; kort knippen; kort maken; korten; korter maken; kortwieken; scheren; verkorten

Verwante woorden van "kram":


Wiktionary: kram

kram
noun
  1. fastener or holder

krammen:

krammen werkwoord (kram, kramt, kramde, kramden, gekramd)

  1. krammen (met een kram vastmaken)
    to clamp
    • clamp werkwoord (clamps, clamped, clamping)

Conjugations for krammen:

o.t.t.
  1. kram
  2. kramt
  3. kramt
  4. krammen
  5. krammen
  6. krammen
o.v.t.
  1. kramde
  2. kramde
  3. kramde
  4. kramden
  5. kramden
  6. kramden
v.t.t.
  1. heb gekramd
  2. hebt gekramd
  3. heeft gekramd
  4. hebben gekramd
  5. hebben gekramd
  6. hebben gekramd
v.v.t.
  1. had gekramd
  2. had gekramd
  3. had gekramd
  4. hadden gekramd
  5. hadden gekramd
  6. hadden gekramd
o.t.t.t.
  1. zal krammen
  2. zult krammen
  3. zal krammen
  4. zullen krammen
  5. zullen krammen
  6. zullen krammen
o.v.t.t.
  1. zou krammen
  2. zou krammen
  3. zou krammen
  4. zouden krammen
  5. zouden krammen
  6. zouden krammen
en verder
  1. ben gekramd
  2. bent gekramd
  3. is gekramd
  4. zijn gekramd
  5. zijn gekramd
  6. zijn gekramd
diversen
  1. kram!
  2. kramt!
  3. gekramd
  4. krammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor krammen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clamp klamp; klem; klemhaak; koeklauw; kram; lijmtang
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clamp krammen; met een kram vastmaken aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; knellen; vasthouden; vastklampen; vastklemmen; vastknellen; vastpakken

Verwante woorden van "krammen":


Verwante vertalingen van kram