Overzicht
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- beleg:
- beleggen:
-
Wiktionary:
- beleg → siege, filling, facing
- beleg → seat
- beleggen → invest
- beleggen → cause, chat, gossip, cause to take place, hold, organize, provoke, stage, give rise to, pose, result, inflict, wreak, procure, act as agent, act as go-between, purvey, result in, provide, deliver, supply, get, cover, overlay, lag, plate, protect, coat, back, wrap up, locate, situate, position, set, identify, spot
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor beleg (Nederlands) in het Engels
beleg:
-
het beleg (belegering)
-
het beleg (broodbeleg)
Vertaal Matrix voor beleg:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sandwich filling | beleg; broodbeleg | |
sandwich spread | beleg; broodbeleg | |
siege | beleg; belegering | |
spread | beleg; broodbeleg | banket; feestdiner; feestmaal; smulpartij; spreiding |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
spread | een boodschap uitdragen; klaar leggen; rondstrooien; spreiden; uitdragen; uitspreiden; uitwrijven; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verkondigen; verspreiden; verstrooien; verwijden; voortwoekeren; wijder maken; zich verder verspreiden | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
spread | gespreid |
Verwante woorden van "beleg":
Verwante definities voor "beleg":
beleggen:
-
beleggen (investeren)
Conjugations for beleggen:
o.t.t.
- beleg
- belegt
- belegt
- beleggen
- beleggen
- beleggen
o.v.t.
- belegde
- belegde
- belegde
- belegden
- belegden
- belegden
v.t.t.
- heb belegd
- hebt belegd
- heeft belegd
- hebben belegd
- hebben belegd
- hebben belegd
v.v.t.
- had belegd
- had belegd
- had belegd
- hadden belegd
- hadden belegd
- hadden belegd
o.t.t.t.
- zal beleggen
- zult beleggen
- zal beleggen
- zullen beleggen
- zullen beleggen
- zullen beleggen
o.v.t.t.
- zou beleggen
- zou beleggen
- zou beleggen
- zouden beleggen
- zouden beleggen
- zouden beleggen
diversen
- beleg!
- belegt!
- belegd
- beleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor beleggen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
invest | beleggen; investeren |
Verwante woorden van "beleggen":
Wiktionary: beleggen
beleggen
Cross Translation:
verb
-
geld steken in een naar verwacht winstgevende onderneming
- beleggen → invest
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beleggen | → cause; chat; gossip; cause to take place; hold; organize; provoke; stage; give rise to; pose; result; inflict; wreak | ↔ causer — être cause de ; occasionner, provoquer. |
• beleggen | → procure; act as agent; act as go-between; purvey; cause; cause to take place; hold; organize; result in; provide; deliver; supply; get | ↔ procurer — faire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins. |
• beleggen | → cover; overlay; lag; plate; protect; coat; back; wrap up | ↔ recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général) |
• beleggen | → locate; situate; cause; cause to take place; hold; organize; provoke; stage; position; set; identify; spot | ↔ situer — placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc. |